alles overlieerschende angst voor booze geesten en hun vertrouwen
op de middelen tot afweer daaryan, doet hen vooral die kiezen
welke daarmede in verband staan.
Daarom vinden wij op bijna alles in meer of minder gestyliseerden
toestand terug de naga, een slangvormig monster, menschelijke
monsters, yooral maskers, benevens mannelijke en vrouwelijke
genitalia. Naast dezen vinden wij den hond, de hagedis en den
bloedzuiger.
Evenals echter verschillende omstandigbeden den graad van kunst-
vaardigheid bepalen, die een bepaald persoon bereikt, zoo is deze
onder de verschillende stammen der Bahau’s ook in zeer verschillende
mate ontwikkeld.
Hun welvaart en hunne aanraking met de Maleiers speien daarbij
een groote rol, maar niet in die mate als bij hun oorspronkelijke
Industrie van pottehakken, smeden en weven, die alle zeer spoedig
verdwijnen door de betere producten van Europeesch of Maleisch
maaksel.
Toch staan de producten der kunst-industrie van de Mahäkam
Bahau’s hooger dan die der Mendalam Kajans bijv.; slechts in het
vervaardigen van zwaardscheden en -grepen handhaafden zij hun
standpunt, daar dit eene winstgevende bezigheid is, die verscheidene
mannen in hunne vrije oogenblikken thuis of op reis uitoefenen.
Op dit gebied hebben de Mendalam Kajans zieh zelfstandig ontwikkeld
en voor een kenner zijn hunne grepen en scheden door den
vorm onmiddellijk van die van den Mahäkam te onderscheiden,
Terwijl de mannen, wegens het door hen gehruikte materiaal, hoofd-
zakelijk door den vorm hunner producten indruk moeten maken,
zijn de vrouwen in hare kralen patronen daarin minder gebonden
en zij leggen door de kleurenharmonie harer voortbrengselen eene
günstige getuigenis af van haar gevoel daarvoor. Ditzelfde kon
ik opmerken bij het borduurwerk der vrouwen aan den Mahäkam,
die randen om kleederen borduurden, v/aarin ook een Europeesch
oog geene hinderlijke kleurencombinaties ontmoette.
Nog een kenmerkende kunstuiting is den Bahau’s eigen: het
kunstsmeden, dat zij vooral bij hunne zwaarden aanwenden. Yooral
de stammen aan den Mahäkam munten in dezen uit en bij hen
II, 363.
Deur voor de woning van Akam Igau.