8 AFVAREN VAN DEN PeNANEI.
van 1 gram chinine, die hem dien nacht in onderscheiding van den
vorigen goed deed slapen, zoodat hij den volgenden morgen vroeg
met de zijnen in hunne booten verder kon. Om zelf in te nemen
kreeg hij nog eenige doses chinine mede en later zag ik hem in de
beste gezondheid in zijn eigen hnis terug. Een deel der ’Ma Soeling
vertoefde nog aan den Kapoewas, waarom vertelde men mij niet,
maar deze kwamen ons later achterop en het bleek toen, dat de
contrôleur hen aangehouden had, om eenige goederen, welke ik nog
voor mijn vertrek in Pontianak aanvroeg, vöor ons mede te
kunnen geven.
16 Augustus ving de tocht naar den Mahäkam aan, die onsnaar
de Oostkust voeren zou, maar zieh voorloopig wat spoed betreft,
niet günstig instelde. Bij dezen lagen waterstand bleek slechts een
enkel stuk van de beek diep genoeg te wezen, om onze toch
niet diepliggende booten drijvende te houden en voortdurend verwis-
selden de roeiers hun roi met dien van trekkenden en duwenden.
Het vooruitkomen ging dan ook zeer langzaam in zijn werk tot
groot genoegen van Demmeni, die zoo alle gelegenhéid vond, om
den loop van het riviertje nauwkeurig op te nemen. Kaja zou ons
begeleiden met enkelen zijner voornaamste ondergeschikten, maar
blijkbaar voorzagen zij onze moeielijkheden en vertrokken eerst veel
later van huis. Toch haalden zij ons tegen den middag in, zonder
daarom nog de behulpzame hand te bieden bij het sleepen der beladen
booten.
Ook bp de afvaart zagen de koelies zieh gedwongen, om de
goederen uit de booten te nemen en lange einden over land
te dragen. Yerscbeidene malen ook zag ik hen met de vaartuigen
denzelfden weg nemen, liever dan ze in het riviertje te laten, waar
ze tusschen de vele rotspunten zoo bekneld raakten, dat vooruitgang
slechts mogelijk was met de grootste kraebtsinspanning, als andere
rotsblokken bet draaien niet gebeel en al verhinderden. Zoowerdbet
weinig minder vermoeiend dan de rivier op te varen en daar de
booten veel ouder en slecbter waren dan die van den Mendalam,
zoo lieten verscheidene al spoedig verontrustend veel water in.
Längs den geheelen loop bleef de formatie in boofdzaak dezelfde
als bij Pënanei, een sterk gelaagde en geplooide zandsteen, welke
AFVAREN VAN DEN PÖNANEI. 9
op sommige plaatsen meer aard- en leiachtig werd. Niet zulke overgangen
vertoonden zieh tusschen deze en de kalkkegels, die op
dezelfde wijze als in den Boelit seberp afgesebeiden zaten in bet om-
gevende gesteente, dat zieh er om been voortzette bijna zonder te
veränderen van helling of van strijkricbting. Daar, waar van den
hoogen oever grootere gedeelten verweringsproducten waren afge-
vallen, kwamen dikwijls fraaie plooiingsprofielen te voorschijn,
maar zij waren niet talrijk genoeg om mij te verzoenen met de
hardere overgebleven stukken in de bedding, die eerst de kracht der
wateren trotseerden en nu die onzer booten schenen te willen
beproeven.
Eene verademing boden ons de zacbtere kalkgesteenten, waarvan
op een plek twee loodrechte wanden aan weerszijden van bet riviertje
zieh verbieven. en wel zo o , dat dit in den loop der tijden die
meer dan 200 M. booge, niet meer dan 15—25 breede kloof in de
kalkmassa moet hebben uitgegraven en te gelijk het overige ge-
bergte, dat nu in verscheiden läge heuvels den loop van zijn nie-
tigen, maar onvermoeiden vijand tot den Mahäkam begeleidt hebben
afgeslepen. De diepe, kalme einden tusschen de kalkbergen legden
eene welsprekende getuigenis af van de gelatenbeid, waarmede deze
zieh onderwierpen aan de heerschappij van het woelig element. On-
gelukkig scheen dit hiermede nog niet tevreden, want met diepe
spelonken had bet de poreuse massa’s onderwoeld op bet gevaar af
van groote blokken van boven te doen losraken en voor längeren
tijd zijne bedding te versperren.
Geprikkeld door den voortdurenden tegenstand der zandsteenfor-
matie, vloeide de Penanei ook nu nog in zijn verzwakten toestand
woelend en bruischend voort over en tusschen de beknellende over-
blijfselen dier omgeving, die hem bier en daar nog in zulke nauwe
bänden slo o t, dat wij er met den moker eenige ontspanning
moesten aanbrengen, om %eene opening te krijgen, breed genoeg
voor onze smalle bootjes. Dan bleek ook duwen en trekken niet
voldoende, maar een paar man plaatsten zieh onder water met de
ruggen tegen den bodem van een vaartuig, hieven dat op , en zoo
uit de beknelling losgewerkt, kon bet door de anderen dan over dezen
levenden steun vooruitgescboven worden. Ging dat alles niet, dan