De eerste vestiging der Longglats onder hefc hoofd Ding Ngow
(Ding, de zoon van N g ow ). droeg een geheel ander karakter dan
die der Pnikings en Kajans. Terwijl deze een lange of hoogstens,
als de ruimte het eischt, twee kortere woningen maken, stonden
liier van vier tot vijf lange huizen bij elkaar, ieder van een 20
tot 30 vertrekken en in het midden daarvan bezat het hoofd eene
afzonderlijke woning; een wijze van bouwen, welke ik , behalve
onder de ’Ma Soelings en de aanverwante stammen, beneden de
watervallen terugvond tot aan Tepoe.
Niemand echter bevond zieh thuis, alles was het bosch in , om
sago te verzamelen of aan den arbeid op de velden; slechts in een
der lange huizen, dat der ’Ma Toewän, onder het hoofd Bo Anje,
heette mij dit hoofd, een oud mannetje met sneenwwitte hären,
met trillende stem en trillende handen, welkom. Om geen tijd te
verliezen, zette ik mij slechts körten tijd bij hem op den grond
en beloofde op de thnisreis weer te zullen aankomen, wat hem
zeer scheen te verheugen. Het was er om te doen, om het huis te
bereiken van een ’Ma Soeling-hoofd Tekwan, die met een familielid
van Kwing, Oeniang, gehuwd was en wat lager aan den Mahäkam
zijn huis van een 20 woningen had. Het oeverbosch droeg hier over
de geheele uitgestrektheid het karakter van slechts enkele jaren
oud en op rijstvelden opgeschoten te zijn en bestond meer in kreu-
pelhout, soms tot 10 a 12 M. hoog, dan uit hooge boomen. In
dergelijke terreinen houden zieh de kudden der lemhoe’s (Borneo’s
wilde buff eis) op en nabij het huis van Tekwan moesten eenige
zoutbronnen zijn, die zieh bijzonder er toe leenden, om een dier van
uit een hinderlaag te schieten.
Oeniang bleek sedert verscheidene dagen lijdende te wezen aan
koorts en lag in hare woning voor den vuurhaard met hevige
hoofdpijn; in deze stemming was er van schuwheid tegenover mij
geen sprake, zij liet zieh kalm door mij hehandelen, slikte de
bittere chinine en betoonde zieh den volgenden morgen recht dank-
baar, dat zij zieh . zooveel beter gevoelde. Haar man had ik aan
den Bloeöe vroeger reeds gesproken en voor hem mijn laatste jood-
kalium bewaard, daar hij aan algemeene pijn door het lichaam leed
en zijne armen een paar sterk op lues gelijkende zwellingen ver-
PL LXXYIII.