iemand der Longglat’s van Bang Jok te laten dooden en er inder-
daad gelieel onscliuldig aan was.
Het bracht hem echter tot het inzicht der noodzakelijkheid, om
met mij naar beneden te gaan en niemand der vergaderden verzette
zieh daartegen. Oyer het algemeen voerden weinig anderen dan de
personen vlak in mijne nabijheid het woord, maar enkelen van dezen,
als Kaharon en Sorong, werden nu en dan nogal breedvoerig, zoodat
het eene uur na het andere verstreek, voor alles was afgehandeld.
Gelukkig spraken allen in het Boesangsch en gingen slechts een enkele
maal over tot het Pnihingsch, zoodat de loop der verhandelingen
voor mij verstaanbaar bleef en ik mij niet verveelde. Er werd nog
een voorstel van Swing Irang besproken, om , als instemming met
mijn verblijf aan den Mahäkam, ieder huisgezin een maat rijst te
doen leveren, welke dan gezamenlijk aan mij zou worden aange-
boden, en meer andere vragen van minder belang hielden ons bijeen.
Het meest daardoor vonden zieh de Pnihing-vrouwen gedwarsboomd,
die reeds sedert een *geruimen tijd in groepjes van drie of vier in
haar beste kleedij over de galerij längs ons heen liepen en schnine
hlikken wierpen op de achterste rijen jonge mannen, welke zieh nog
niet gereed maakten om deel te nemen aan het feest, door hare
teedere handen bereid. Eindelijk echter hielden zij het niet meer
uit en begonnen met de jonge mannen aan den buitenkant bij de
armen en schouders beet te pakken, en daar twee of drie leden
der zwakke Pnihing-sekse elkaar daarbij hielpen, waren de uitver-
korenen zoo goed niet, of zij moesten mede en werden in triomf
naar de verschillende vertrekken gevoerd, waar de lekkernijen van
een Pnihing-maaltijd gereed lagen, om door de mannen te worden
genoten.
Begonnen deze zoo het feest, dan eischte de beleefdheid, dat
zij in iedere woning hinnengingen, daar het een of ander van hun
gading voor den vorm opaten en zoo allen tevreden stelden. Maar
niet alleen voor de maag werd gezorgd, ook liepen al spoedig
vele jonge mannen rond met sigaretten in jong pisangblad, fraai
versierd met verschillende soorten van w o l, doch veel rust genoten
zij n ie t, want spoedig kwam er weer een ander troepje vrouwen,
die de in schrjn tegenstribbelenden naar haar paradijs voortsleurden.
Yoor deze gelegenheid hadden de vrouwen zieh blijkbaar in hare
beste kleeren gestoken, welke in het algemeen niet belangrijk ver-
schilden van die der andere stammen, maar de afgelegenheid van
het land der Pnihing’s verhindert den aanvoer van katoenen en zijden
stoffen, zoodat mijn oog zieh hier meer verlustigde in verschillende
patronen van eigen geweven doek in de rokjes en bovendien be-
stond onder haar nog de gewoonte van het aanbrengen van uitge-
lmipte patronen van katoen, welke de Mendalam Kajan’s nog slechts
bij hunne doodenkleeding aanwendden. Op eenvoudig rood of geel
katoen prijkten arabesken en gestyliseerde dierenfignren van een don-
kere, andere kleur zoowel op den rand als op het veld der rokjes. De-
zelfde armbanden en kralen deden hier dienst bij het feest, maar
in veel mindere mate dan elders; blijkbaar bezaten deze Pnihing’s
niet zooveel als de lager wonende Kajan’s en Longglat’s. Ook de
roode met kralen versierde hoofdbanden ontbraken hier grootendeels
en de vrouwen droegen horizontaal over het voorhoofd totheneden
de kruin meestal slechts een eenvoudig van katoen of van planten-
vezels gevlochten bandje ter breedte van twee tot drie c.M.
Eigen geweven jakjes met mouwen beschouwde men hier blijkbaar
slechts als tooi bij het gaan naar het rijstveld, ten minste nu
droegen allen, het bovenlijf onhedekt. De mannen bepaalden zieh
tot het omdoen van een netten lendedoek en slechts enkelen droegen
een hoofdhand of hoofddoek van Europeesch batik.
Een eigenaardigheid was opmerkenswaardig onder de vrouwen,
enkelen harer hadden zieh evenals de mannen figuren op armen en
beenen laten aanbrengen, die alle blijkbaar van denzelfden vorm
waren als die van de Kajan’s en Longglat’s. De mannen der
Pnihing’s vertoonden veel meer dan de vrouwen, maar toch weinig
tatoueering. Blijkbaar lag de tijd nog niet zoo heel ver weg, toen
de Pnihing’s zieh nog in ’t geheel niet tatoueerden.
De stam der Pnihing’s , welken ik in deze dagen eerst goed ge-
zien had, maakt, vooral in vergelijking met de meer Oostelijk
wonende stammen, een zeer günstigen indruk, wat betreff de
forschheid van hun lichaam en den gezondheidstoestand in het a lgemeen,
Zoowel mannen als vrouwen hebhen gemiddeld een aan-
zienljjk grootere lengte dan de Kajan’s , ’Ma Soeling’s en Longglat’s