die naar Sepan Daja werkte trouwens niet aanmoedigend en toen ik
hoorde, dat men ook aan de nog niet bezochte bron geen rotsen
vond, schrapte ik die gaarne van het programma. Daarentegen deed
zieh nu de gelegenheid voor, om het huis dezer ’Ma Soelings eens
goed op te nemen. Wel woonden de meesten nu op de rijstvelden of
werkten er ten minste over dag, maar den vorigen avond hernieuw-
den wij de kennismaking met de mannen, die indertijd den tocht
hadden gemaakt naar den Kapoewas. Wij bevonden ons nu op zulk
een vrijen voet met de bewoners, dat wij, begeleid door Kwing en
een paar oudere mannen, de verschillende vertrekken konden bezoeken.
Bij het hoofd vertoonde ik mij reeds vroeger in mijne medische
functie en behoefde ik bem dus nu niet den voorrang boven de
anderen te gunnen. Aan de zijde stroomafwaarts beginnende, open-
den wij de eene deur na de andere, maakten een praatje met de
bewoners, als die er waren, en zockten overal naar Mahäkam potjes.
Reeds in de tweede woning begunstigde ons bet geluk; een der
ijverigst snuffelende Kajans legde de band op een vrij groot exem-
plaar, wel eenigszins tot schrik van de eigenaars, die eerst uit
onverschilligheid of verlegenheid verklaard hadden, er geene te be-
zitten. Zoodra echter merkten zij niet, dat ik daardoor niet boos
werd en het zwarte door en door berookte ding goed wensebte te
betalen, of zij gingen aan het overleggen, wat er voor te nemen
onder mijne ruilartikelen. In den tijd, dat wij anderen bezoebten,
slaagden zij er niet in , om vast te stellen, wat zij wilden hebben,
zoodat ik later als gewoonlijk mijn balve kist voor ben uitpakte en
toen het nog niet g in g , mijn eigen denkbeeid maar volgde en zelf
den prijs bepaalde. Een tweede exemplaar vonden wij in dit huis
niet meer, maar, bij het bespreken waarom ik zoo veel gaf voor
een voorwerp, dat zijne waarde voor hen grootendeels verloren had,
zeide ik ook wel reeds gescheurde te willen koopen, wat een mijner
Bloeöe Kajans deed verklären, dat hij in huis nog een zeer grooten,
maar sterk gebarsten pot had hangen. Zoo had ik dus hoop, nog
een drietal exemplaren van de oude industrie voor de musea te
redden. Buitendien stond hier een oude man nog een grooten schotel
af voor het rijst-roosteren en in eene leege woning zagen wij er een
op een haard staan, waar hij juist gebakken rnoest zijn door het
PI. LXXXIV.
II, 152. ■
T a re n g T a n o h . A a rd ew e rk d e r B a h a u ’s.
a, ft, c e n d v a n d e n M ahäkam, e v a n d en B o v en-Boe loengan.