Zooveel begrepen mijne Kajan’s ook wel, dat dit wenschelijk
werd, maar zij konden, op mijn verlangen dat zij den mantri terug
zouden brengen, hun weerzin in dien extra-arbeid moeilijk over-
winnen en nu reeds gedeeltelijk voor goed naar den Bloeöe met
hem terug te keeren, daarvan weerlficld ben hefc naderen van de feest-
malen, zoowel bij Belare als te Long Kup. Des morgens verliepen
een paar uren onder allerlei voorwendsels en toen zij merkten,
dat ik daar niet erg gevoelig voor w a s, bleven zij in de koeboe
om mij heen liggen, zonder zieh te roeren. Ook nu hield Kwing
Irang zieh terug en hoewel ik van binnen kookte, was het toch
niet verantwoord, - iets anders te doen dan te vragen, of zij nu
haast gingen. Het bleek hun toen, dat ik voet bij stuk bleef
houden en daar zij er toch tegen op zagen, ernstige rebellie te
plegen, kwamen zij er eindelijk toe om te gaan. Aangezien het
evenwel reeds zoo laat geworden was en zij dien dag nog wilden
terugkeeren, werd er nu zooveel haast gemaakt, dat een korf met
planten achterbleef en in de volgende dagen geheel bedierf. Djaheri
zou te Long Boeleng afgezet worden en van daar den volgenden
morgen met de Maleiers aldaar verder naar onze vestiging in den
Bloeöe varen. Hij hield zoo nog tijd over, om met zijne gastheeren
te onderhandelen over spijkers en een aantal merkwaardige planten,
die een der Maleiers kweekte en die een belangrijke aanwinst zouden
zijn voor onze verzameling.
Om ons heen werd het dien dag levendig, want in de meeste
woningen keerden de gezinnen van de rijstvelden terug en maakten
toebereidselen voor het ophanden zijnde feest; het stampen van
gewone en kleefrijst hield de vrouwen het meest bezig en uren
achter elkander weerklonk de stamper in het blok, dat enkelen
zoo geplaatst hadden — op slechts een paar steunpunten -Hdat iedere
slag in de opening een luiden klank gaf. Daarbij stemde de wrjze
van hanteeren der stampers overeen met den krachtigen en flinken
indruk, dien zoowel de personen als de woningen van den Pnihing-
stam maakten. Zij bewogen de zware ijzerhouten zoo snel en rythmisch
op en neer, dat men onwillekeurig toeluisterde, wanneer er
twee tegenover elkaar bezig waren eene hoeveelheid rijst te bewer-
ken. Bij andere stammen onderbreekt men het stampen telkens,
om de rijst na het ontbolsteren uit de holte te nemen, de Pnihingsche
vrouwen deden dat onder het stampen door; een van haar bracht
onmiddellijk haar rechterhand in de holte even na het neerkomen
van haar hout, dat de rechter voerde en nam de rijst vlug genoeg
weg en wierp die aan de zijde van de opening op het blok, om
niet getroffen te worden door den stamper van haar gezellin, die
tegenover haar stona. Evenzoo streek zij weer een nieuwe hoeveelheid
onontbolsterde rijst in de holte en zoo vervolgens. Merk-
waardig lang hielden deze vrouwen het uit en bezaten daarbij
opgewektheid genoeg, om door het veränderen van de maat, eenige
afwisseling te brengen in het anders wat eentonig geluid. ’s Mid-
dags stampten onder het huis vier jonge vrouwen in de twee gaten
van hetzelfde blok, en wellicht onder den indruk van de Kajan-
öogen, die zij uit de koeboe op zieh gevestigd wisten, deden zij
bijzonder haar best, om door snelle, krachtige slagen haar vaar-
digheid i» toonen en legden strikken voor ons gevoel door met
haar vieren onder allerlei afwisseling stampmelodieen in het rijst-
blok te doen weerklinken. Mijne belangsteUing werd dan ook zoo
opgewekt, dat ik met een paar Kajan’s het viertal van nabij ging
bekijken, wat zij blijkbaar op prijs stelden. De slagen vielen toen
nog krachtiger en sneller achter elkander, hare gezichten kleurden
zieh van de inspanning en het ingehouden gegichel, terwijl een
van haar nu en dan met een enkel woord de wijze van hare ver-
tooning veranderde. Wanneer een van haar de ontbolsterde rijst
uit de holte haalde en er de versehe weer inwierp, was het ängstig
om te zien, met welk een juistheid zij de punt van haar stamper
onmiddellijk met de rechterhand moest volgen, om niet getroffen
te worden door die van haar gezellin. Toen de hoeveelheid op het
blok liggende rijst door de holte gegaan was, hielden zij aanmechtig
op , zeiden ons niets en keken ons zelfs niet aan, maar konden
toch het lachen niet laten en op een gezegde van een der twee
Kajan’s , die bij mij waren, dat zij goed haar best gedaan hadden,
om het mooi te doen, barstte de jongste in een schaterlach uit.
Minder gesteld op het kennis maken met de stof bij het wannen,
verliet ik het flinke viertal, dat heel wat commentaren op het
ontvangen bezoek te wisselen had na ons vertrek.