sprek op de Batang-Loepars uit Serawak, die sedert kort hunne
strooptochten tot het verkrijgen van boschproducten uitstrekten tot
den Oga, een zijrivier van den Bo, wiens geheele stroomgebied hij
tot het zijne rekende. Minder de boschproducten dan de mogelijke
sneltochten waren het, die Bang Jok bevreesd maakten en daarom
liet hij de benden bewaken door de Poenans van den Bo, om te
kunnen vluchten, zoodra zij zieh längs de rivier naar beneden in
beweging zetten. Dit gaf mij een goed inzicht in den gemoedstoe-
stand van mijn gastheer en leek op heel wat anders, dan eene
groote mate van beslistheid en macht, die men mij tot nu toe in
hem beschreven had.
Zeer merkwaardig werd verder het gesprek nog voor mij, toen
het hoofd er toe overging, om inlichtingen bij Kwing Irang maar
vooral bij Paren in te winnen, aangaande de verhoudingen onder
de Boekats aan den Boven-Mahäkam. Hierbij bleek mij, dat ook
bij zulke aanzienlijke hoofden als deze, de kennis van land en volk
buiten hun gebied zeer beperkt i s , evenals ons dit reeds zoo dik-
wijls opgevallen was bij de gewone Bahau’s. Zijn vragen betroffen
het gerucht, dat Boekats uit den Boven-Kapoewas en Boven-Mahäkam
het plan opgevat hadden, om wraak te nemen voor hen, die den
mantri van Bang Jok in den Bo eenige maanden geleden vermoord
hadden. Deze behoorden tot die stammen en dit hoofd had hen
beiden laten afmaken, toen zij door list in zijne handen gespeeld
waren. Zoowel bij het behandelen van de Oga-kwestie als bij deze,
bleek hij geen flauw begrip te hebben van het land, noch van de
Boekats, die er woonden, kende zelfs de namen van vele Pnihing-
hoofden niet en wist nog minder iets van hunne verhouding tot
nabijwonende zwervende stammen.
Zoo bleek mij ook in het gemoed van dezen aanzienlijken Bahau
de gelukzaligheid ver te zoeken, veel meer zat hij aan alle kanten
in de knel. Van beneden dacht hij zieh bedreigd na zijn vlucht uit
Tengaron en was daarvoor sedert vijf jaar naar het midden der
watervallen teruggetrokken. Vandaar het onaanzienlijke uiterlijk der
in der haast slechts tijdelijk opgerichte woningen, welke zij door
de ongunstige oogsten der beide laatste jaren nog n ie t. door betere
hadden kunnen vervangen.
Paren bracht de laatste berichten mede uit het land der Pnihings
en vertelde, dat Kaharon op reis gegaan was en ook het verhaal
der laatste snelpartij, waarbij Mendalam Kajans betrokken zouden
wezen, tot klaarheid gebracht was. Werkelijk had Akam Igau in
zöover schuld, dat hij drie Maleiers, waaronder den oplichter
Loengai na het passeeren van den landweg aan den Pangkalan
Mahäkam niet had medegenomen naar Poetoes Sibau. De booten
zouden niet toereikend geweest zijn, maar volgens eene andere
lezing had Igau nog een oude grief tegen Loengai wegens diens
al te intieme betrekkingen met Igau’s schoondochter Isa. Nu zou
hij aan Adam gevraagd hebben, om Loengai door Bongan Dajaks
te doen dooden, terwijl weer anderen vertelden, dat Adam zieh
slechts op die wijze van een lästigen schuldeischer ontdaan had.
De twee andere Maleiers waren gevallen als minder gewenschte ge-
tuigen van de euveldaad. Een der Pnihings van Paren had de
Bongans bezig gezien met het reinigen en rooken van drie hoofden.
Reeds in den aanvang van onze nadere kennismaking sprak ik
Bang Jok er over, dat het bestijgen van den Batoe Ajo een zeer
gewenscht iets voor mij was en dat hij mij een dienst zou bewij-
zen, daarvoor de noodige stappen te doen. Zooais te verwachten
was, droeg dit maar half de goedkeuring weg van den betrokkene
en de gewone bezwaren, tegen het doen van iets bijzonders in hun
land, werden ook nu weer door het hoofd op den voorgrond ge-
plaatst. Zij zelf bewegen zieh niet verder dan noodig is voor hun
eigen onderhöud en dit leidt hen niet op hooge bergen en in de
dichte bosschen, waar de werkelijke en hersenschimmige gevaren
hen van alle kanten bedreigen. Alleen zoeken enkelen hunner naar
de door Europa gevraagde boschproducten, maar toch zijn de
Bahau’s zelf ver in de minderheid bij dit werk en de hoofden ver-
genoegen zieh met 10 ■ van de bruto-opbrengst.
Yandaar, dat het aannemen van mijn voorstel aan Bang Jok
eene zelfoverwinning kostte. De adat verbood hem echter, om zieh
längeren tijd van huis te begeven, dus had hij eene goede veront-
schnldiging om zelf geen deel te nemen aan dien ongewonen tocht.
Daartegenover speelde echter zijn angst, dat ons wat zou kunnen
overkomen hem parten en inderdaad scheen hem dit zwaar te wegen.