THUISKOMST VAN BÖLAKil. 201
te doen dagen achtereen; mijne ingewanden protesteerden echter
evenmin als die mijner Kajan’s , die nog wel bovendien de groote
pitten alle doorslikten. Yolgens hen voelde men eerst op die wijze,
dat men wat at; bestrijden kon ik dat niet, maar ik bad toch
weinig neiging, um mij dat bijzonder gevoel van welbehagen te
verschaffen.
Den 12en zat ik ’s morgens op bet houten bordesje aan bet einde
van de loopplank aan de rivier, om mij te verlustigen in het ruime
uitzicht over den hier wel 150 M. breeden stroom en de omliggende
donkergroen begroeide bergen, zooveel ruinier dan dat in den
Bloeöe, waar de tegenoverliggende oever en de omringende boogten
ieder uitzicht onderscbepten, toen de eigenaardig ernstige, woeste
figuur van Belare naar mij toekwam, om een praatje te maken.
Hij droeg den rood violetten doek, welken ik hem bij mijn aankomst
gegeven had; naar den ongerepten toestand der dünne gebloemde
zijde te oordeelen, moest dit een opmerkzaamheid tegenover mij
wezen; bij bleek trouwens in opgeruimde stemming en blijde te
zijn, dat bij mij hier vond. Als altijd liep ons gesprek eerst over
koetjes en kalfjes en toen dit lang genoeg geduurd had, stelde
Belare mij voor, samen naar boven in de koeboe te gaan, waar
wij met Kwing Irang eens wat over zaken zouden kunnen spreken.
Daar gaf hij nu, evenals reeds vroeger de Kajan’s, zijn vrees te kennen
voor hun bestaan in den Boven-Mahakam door bet binnendringen
der Batang-Loepar’s uit Serawak, die hunne bosseben beroofden van
hun ggtah pertja en bovendien onder de hand dreigden onder hen
te gaan koppesnellen. Wegens hunne tegenwoordigbeid daar, maakte
hij bezwaren om mij gebeel tot Oedjoe Tepoe uitgeleide te doen,
maar wilde tocb medegaan tot aan Bang Jok, bet Longglat-boofd
in de watervallen. Later kwam ook Kaharon bij ons zitten en om
de Bahau’s met hun angst voor Serawak niet gebeel in mijne schat-
ting te doen dalen, deed bij mij een verbaal van bet optreden van
Amoen Koeling, bet voornaamste boofd der Kenja te Port Kapit
tegenover den besturenden ambtenaar aldaar. Zooais meestal, was
bij de samenkomst van Amoen Koeling met bet Serawaksch bestuur,
vooral sprake van boeten over en weer voor gesnelde personen,
maar bet Kenja-hoofd was met 200 der zijnen afgekomen met bet