het hem door handel tot een zekere welvaart te komen en hij was
in het bezit yan een der mooiste vrouwen van den stam en tien
kinderen. Wanneer het hoofd zelf naar andere stammen op reis
ging, vergezelde hem altijd een dezer twee mannen als woordvoer-
der. Sorong was meer de Sörawak-specialiteit, de tweede, Anjäng
Njahoe bezocht in den regel den Beneden-Makäham.
Na het afdoen van deze gewichtige aangelegenheid richtten wij
ons in voor ernstigen arbeid, voor welken vooral de zoölogie en
de botanie bepaalde eischen stelden, in de eerste plaats wat betreft
de gelegenbeid tot drogen van bet verzamelde, maar in de tweede
plaats aangaande hulp voor het verzamelen. De verlaten buizen
hielpen ons nit de eerste moeilijkheid, door de tweede kwamen wij
min of meer in strijd met Kwing Irang. Als overal zoo ook hier
had bet hoofd noch de macht, noch den lust om bevelend in den
stam op te treden en zoowel de veldarbeid als hun ongewoonte om
voor anderen uit hun gewone bezigheden te treden, weerhield de
Kajans, om geregeld bij ons te komen werken voor een inderdaad
hoog loon. Door de overredingen van het hoofd, dat zieh inderdaad
alle moeite voor ons getroostte, onttrok nu eens de eene, dan weer
de andere jonge man zieh aan zijn werk, om te gaan planten
zoeken of mede te gaan jagen ; maar er op rekenen konden wij
nooit, zoodat de ons toegestane tijd van een maand niet zoo heel
veel beloofde op te leveren.
Voor den stam dreigde trouwens een moeilijke tijd, want zoodra
het noodigste bij het zaaien afgedaan zou wezen, drong het gebrek
aan rijst de meeste mannen en zelfs geheele huisgezinnen om ter
verkrijging van sago naar de vrij ver afgelegen bergen te trekken,
waar sagoboomen (Eugesonia tristis) te vinden waren en die tot
het Kajan-territorium behoorden. Het geheele bekken van den Boven-
Mahäkam was verdeeld onder de daar wonende stammen en op het
gebied van den een mocht geen lid van den anderen producten uit
het bosch weghalen, ladangs aanleggen of visch uit de rivieren
vangen. Deze laatsten waren in den regel de grenzen, binnen
welke de stam, nu eens hier, dan weer daar gedurende een tiental
jaren en meer, zijne lange woning bouwde.
Het verkeer met de huisgezinnen, welke in onze nabijheid ver-
IilX
II, 40.
Lahei. Jong meisje van de Kajans aan den Bloeöe.