12
otn in Morpheus’ armen te verzinken. Geen der onzen scheen lust te
gevoelen, om nog meer hutten te bouwen en daarom legden zij
zieh zonder beschüttend dak op de zandbank neer, in het vertrouwen
noch van onderen noch van boven, dien nacht bescherming tegen
het water noodig te zullen hebben. Bij mijn ontwaken den volgenden
morgen bleek dit vertrouwen niet teleurgesteld te zijn en om nu
"zoo opgewekt en krachtig mogelijk den strijd met het laatste ernstige
beletsel te aanvaarden, aten wij allen vöör het vertrek.
Even gemakkelijk als de Kaso tot nu toe zieh toonde, even groote
zwarigheden wachtten ons bij zijne monding. Daar heeft hij zieh ver-
plicht gezien voor het bereiken van den Mahäkam een bergketen
door te breken, die zieh nog aan den rechter oever tot een 700 ä
800 M. hooge berggroef, den Tengäng verheft. Yan dit feit getuigen
in de hier tot 60 a 70 M. breede bedding een menigte groote rond-
geslepen rotsblokken, die als een wäre chaos verspreid liggen en
die een reeks stroomversnellingen, watervallen en bij wat hooger
water draaikolken vormen, allen door de Pnihings benoemd, maar
welke algemeen onder den beruchten naam van Kiham Ledjo be-
kend zijn.
Reeds vroeg in den morgen bereikten wij het punt, waar alle
goederen längs de bovenste helft van de vallen gedragen moesten
worden en daar een voetwondje voor mij het loopen minder wenschelijk
maakte, besloot ik de wederwaardigheden van de boot op deze
ongewisse baren mede te maken. Alle bagage en alle booten ver-
dwenen langzamerhand, ook mijn hond vond beweging beter dan
lijdelijk toezien en zoo zat ik meer dan een uur m mijn eentje te
wachten tot het den mijnen zou schikken, ook voor mijn persoontje
te zorgen.
Qelijk zij meer deden, bestudeerden zij eerst met leege booten de
eigenaardigheden der vallen bij dezen waterstand en hielden zieh
daarbij vooral aan de aanwijzingen van Kaja en de zijnen, die nu
van groot nut bleken en hun gewicht ook wel schenen te gevoelen.
Eindelijk werd het ook mijne beurt en spanden zieh een tiental
Kajans in, om mij veilig beneden te brengen. Tot dusver had ik
altijd hun werken en zwoegen aangezien van den oever af en uit
de verte, nu kon ik voor het laatst en van nabij hunne krachtsinspanning
en eensgezindheid, ja in onze oogen hunne doodsver-
achting bewonderen, die het beheerschen van den nu vooruitschietenden,
dan neerstortenden en beneden ronddraaienden stroom te midden der
tallooze rotsblokken voortdurend van hen eischte. Daarbij geen spoor
van twist, ieder deed naar vermögen zijn best, om zieh geen verwijt
zijner kameraden op den hals te halen en was een ernstige hinder-
paal weer overwonnen, of eischte het vermjjden van een noodlottige
botsing eene bijzondere inspanning, dan hielpen hunne stemmen hunne
spieren en dat scheen allen met dubbele energie te bezielen. Yandaar
dat mijn lijdelijk toeschouwen dien dag mij weinig minder vermoeide,
dan menige lange marsch, en ik den hemel en mijne Kajans dankte,
dat ik met al mijne goederen veilig lag aan den voet van den Kiham
Ledjo. Dat dacht ik ten minste bij mijn afvaart, om dien avond
den Mahäkam te bereiken, het doel van zoovele overleggingen en
vermoeienissen. Na een paar stroomversnellingen overgedreven te
zijn, zag ik bij eene wending om een hoek plotseling den hoofd-
stroom voor mij; jammer genoeg gevoelden allen zieh te vermoeid,
om oogenblikkelijk in geestvervoering te geräken. Aan de overzijde
van de Kaso-monding op een uitgestrekte zandbank onder fraai hooggeboomte
, adernden wij echter toch ruimer in het breede rivierdal |
waar voorloopig van worstelingen met watervallen of moeilijkbeden
in ongebaand bosch geen sprake meer wezen zou en dat als onbekend
gebied, zooveel nieuws en merkwaardigs beloofde op te leveren.
Kort na de mijne, kwamen eenige andere booten zonder verlies
van goederen aan, doch de laatste brachten het bericht mede, dat
er nog twee achter zouden blijven, die niet alle hindernissen hadden
kunnen overwinnen. Daarbij nog onzekere geruchten over onder water
geräken, die mij niet duidelijk werden, maar menschen schenen niet
verongelukt en derhalve troostte ik mij maar met de gedachte aan
den volgenden dag met nieuwe krachten en sliep bijna tegelijk met
de zon in.
Reeds voor het goed dag werd, vertrokken alle jonge mannen,
om hunne makkers te hulp te komen in een paar leege booten en
hadden daarbij blijkbaar veel te doen, want het eene uur na het
andere verstreek, voor zij kwamen opdagen. Eerst tegen negen uur
verlosten zij ons uit de spanning en brachten allen en alles mede,