20 ONDERHOUD MET Bei,ARE.
broeder van BSlare, die Kaharon heette, sprak uitstekend Maleisch
en scheen degeen te wezen, die bij onderhandelingen in Serawak de
hoofdrol speelde. Op een zijner toehten derwaarts hadden de auto-
riteiten daar hem zelfs een reisje naar Singapore laten maken.
Ondanks mij zelf moest ik er toe besluiten, om deze plaats na
twee dagen verblijf weer te vertaten, wellicht niet alleen omdat
men geen onderhoud voor zichzelf en ons had voor een maand,
maar ook zagen de Pnihings wel wat op tegen een langdurige ves-
tiging van zooveel vreemden. Ook meende ik te bemerken, dat
Akam Igau mij liever zag bij Kwiug Irang dan bij Belare; ondanks
hunne goede onderlinge verhouding, durfde mijn gids mij toch niet
geheel aanraden, volkomen vertrouwen in mijn gastheer te stellen.
Diens openhartigheid en de vrijmoedigheid, waarmede hij zieh tegen-
over mij bewoog, namen mij echter zeer voor hem in, en mijn latere
omgang met hem heeft die günstige stemming nog vermeerderd. Hij
bezit, wat aan de Bahau’s meestal ontbreekt, een vasten wil, en
hij dürft, wanneer het er op aankomt, dien door te drijven, ook
wel eens wat te doen, dat niet de algemeene goedkeuring wegdraagt.
Het eindeloos geschipper, dat de handelingen der stammen aan den
Mahäkam en Kapoewas van de helft van hare uitwerking berooft,
brengt hij slechts in gewone omstandigheden in aanmerking.
Den laatsten dag van ons samenzijn onthaalde Belare mij op een
staaltje van zijn wijze van behandeling van zaken en kwam ’s middags
na onzen maaltijd met eenigen zijner voornaamste mannen tegenover
mij zitten. Ongewoon Bahau’s ernstige zaken zelve ter hand te zien
nemen, begon ik weer met hem te praten over eigenaardigheden
van zijn stam en dergelijke, maar daarvoor kwam hij blijkbaar
niet, want hij gaf mij op niet zeer parlementaire wijze te kennen, dat
wij over dergelijke algemeene onderwerpen van weinig belang genoeg
gepraat hadden en het nu tijd werd, elkaar eens te verteilen, hoe
eigenlijk de zaken stonden. Die inleiding verraste mij niet weinig,
want de politieke verhouding van den Boven-Mahäkam tegenover
ons gouvernement was tot dusver hunnerzijds geen toeschietelijke
geweest en ik had mij voorgenomen, dat onderwerp tegenover hen
te laten rüsten. Nu hij er echter over begon, meende ik deze quaestie
ook niet in den doofpot te moeten doen en verklaarde mjj volgaarne
PI. IXLIX.
Het huis van de Pnihings onder Belare. De verhoogde daken behooren tot
de woningen der aanzienlyke families.