verscheidene honderden meter lang huis, naar het uiterlijk te oor-
deelen siecht gebouwd onder de twee jonge hoofden, Erang Paren
en Tingang Kohi. De menschen van dit huis woonden indertijd het
meest westelijk aan den Mahäkam en op hen was de bala of krijgs-
tocht van 1885 gemunt. Hen trof de inval het ergst; zij zouden,
volgens het verhaal, aan dooden en weggevoerden niet minder dan
twee derden der hunnen verloren en nu eerst weer een huis gebouwd
hebben, na een jarenlang verblijf aan de zijrivier lager aan den
Mahäkam, waarheen zij vroeger vluchtten.
’s Middags bereikten wij de Bloeöe-monding en verscheidene
Maleiers in hunne beste kleeding ontvingen ons en verspilden hun
kruit in welkomstschoten. Op hevel van Kwing Irang, van wien
deze menschen geheel afhankelijk zijn, had men de helft van een
groot huis voor ons in orde gemaakt, den vloer met matten belegd
en zoo konden wij er dadelijk in. Terwijl de goederen eerst den wel
15 M. hoogen oever op en daarna in het nog hooger gelegen huis
werden gedragen, hernieuwde ik de kennismaking met Obet Aging,
een Kajan Dajak van den Mendalam, en sedert lange jaren over-
gegaan tot den Islam. Hier woonde hij met zijne Kajan-vrouw en
kinderen maar had bij mijn verblijf aan den Mendalam, daarheen een
handelstocht ondernomen, waarbij de andere deelgenoot zonder zijn
voorkennis er ’s nachts met alles van door gegaan was en zoo stond
hij toen, berooid en wel, te wachten op eene gelegenheid tot terug-
keer. Van hem kreeg ik toen vele geruststellende berichten van den
Boven-Mahäkam en daar hij overigens ook blijken gaf van een be-
trouwbare persoonlijkheid te wezen, zoo bouwde ik daarop mijne
plannen voor dezen tocht.
Onmiddellijk na onze aankomst vertrokken eenige mannen naar
den Bloeöe, om het hoofd te verwittigen , en onder de hand richtten
wij ons in de beschikhare ruimte zoo goed mogelijk in. De klamboe’s
op de matten naast elkaar, daarvöor als een afscheiding van de
Maleische ruimte, onze goederen. In het huis woonde nog de eigenaar
met zijne vrouw en een meisje benevens eeu Maleier, die van uit
den Kapoewas hier was komen handelen en nu op het punt stond
met kostbare waren daarheen terug te keeren. Zijn voornaamste
eigendommen bestonden in twee oude tempajans van den Beneden