82 BEKLlMMlNG VAN DEN MOaNG.
eenigszins en konden daardoor voldoen aan de hooge eischen, die
deze ons na een marsch van bijna drie uren stelde. Met de uiterste
inspanning, om beenen en longen aan den gang te houden, beklommen
wij den steilen kegel van een 300 M., maar moesten op
het laatst iedere 25 meter stilhouden; tot mijn genoegen verkeerden
echter ook de Kajans ten slotte sterk onder den indruk van deze
klimpartij en Kwing Irang keek mij met een benauwd lachje aan,
toen ik mij naar hem omkeerde, om te zien, hoe hij het volhield.
Hij droeg alleen nog zijn speer als steun en zoo nam ik de vrijheid
mijn geweer aan een der Kajans te geven, die het met een zekeren
angst, maar oök met trots over den schouder nam.
Nog een enkele poging en wij waren er; in plaats van een
vrij uitzicht te genieten, stonden wij echter nog midden in het
bosch, waar het niet eens zoo erg veilig scheen te wezen, want
alle Kajans haastten zieh de takjes van een zekeren struik als een
armband om den linker pols te binden, als bescherming tegen de
vele geesten, die hier huisden. Die struik bezat volgens hunne over-
tuiging namelijk denzelfden reuk als de geesten en door nu de
takjes te dragen, moesten zij door die gevaarlijke wezens voor huns
gelijken gehouden worden. Dat moest wel zoo wezen, want wij
merkten niets van hunne vijandelijkheid in den tijd, dat de mantri
Djaheri de manden trachtte te vullen met alle botanische merk-
waardigheden, welke hij nog niet bezat. Om niet door de duisternis
overvallen te worden, welke onder het hooge bladerdak zooveel eerder
hinderlijk wordt dan onder den blooten hemel, vertoefden wij daar-
boven niet lang. Na een half uurtje reeds voelden allen zieh in
staat den weg nog eens af te leggen, maar nu gelukkig dalende;
wij merkten nu ook wel, dat wij een heel eind steil geklommen
hadden , wat ons trouwens de barometerstand met bijna 800 M, ook
aanwees, maar de marsch was nu bij lange na niet zoo vermoeiend
als bij het stijgen. Iets, wat mij ondanks alle beweringen van het
tegendeel door anderen, bij al mijne bergbeklimmingen, telkens is
gebleken.
Verschillende redenen drongen nu, om het verblijf in het bosch
niet langer te rekken, en zooals altijd in deze omgeving, beheerschte
de voedingsquaestie alles. De Kajans genoten in de afgeloopen dagen