stierf de boosdoener echter binnen tien dagen, zoodat de macht van
den Seniang aan de bewoners van den Mahäkam duidelijker werd
dan ooit.
Aan den Mahäkam vindt men verschillende Hindoe-overblijfselen,
het hoogst, aan de rivier bij Long Bagoeng aan den Long Rata,
naar men zegt, iets boven Ana en nog eenige lager tot het laatste
in den rechter-oever beneden Tengaron. Dit steekt als een eenigs-
zins gebogen punt uit een horizontaal gelegen rotsblok in de hoogte,
maar oppervlakkig gezien, schijnt het geen sporen van beeldhouw-
werk meer te bevatten.
Al deze overblijfselen noemen de Bahau’s „Seniang” en gelooven,
dat zij de woonplaatsen zijn van de geesten, die het lot van den
Mahäkam besturen en veel invloed uitoefenen op hen, die aan de
rivier wonen. De Seniang beneden Tengaron staat aan het hoofd
van hen allen en het is vooral aan hem, dat de Bahau’s offeren,
wanneer misoogst en ziekte sommige gedeelten van den Mahäkam
treffen. Zoo zonden de mannen van Long Tepai het vlot met het
varken aan dezen Seniang te gelijk met de twee schuldige gelieven,
aan welke men de komst van zoovele rijst-etende vogels toeschreef.
Zoodra een der leden van de familie van een hoofd ziek wordt, is
de SSniang in de nabijheid, aan welken de priesters varkensvleesch
en kippen gaan oiferen. Deze personen naderen alleen de beeiden,
vandaar dat velen inderdaad de juiste ligging niet weten, zooals
mijne Kajan’s , maar de moeilijkheid om menschen mede tekrijgen,
lag toch vooral in den angst voor het verstoren der Seniang, die
zieh op de hoofden zou kunnen wreken.
Wij slaagden er in , een photographie er van te nemen, even-
wel gebrekkig, want het regende aanhoudend en onder het kreu-
pelhout heerschte een diepe schemering.
In den loop van dien dag versehenen de belanghebbenden uit den
Rata n ie t, en daar ik niet langer wachten wilde, besloot ik met
Kwing, om aan de hoofden van Long Howong te verteilen, wat
mp toescheen van de zaak waar te wezen. Het bleek, dat de be-
schuldiging van den Bakoempai uitsluitend berustte op het beweren
van een Boegineeschen hadji, die zeide, dit in zijn Qoerän gelezen
te hebben. Aan de twee hoofden Long en Ledju verklaarde ik daarop,
dat dit onmogelijk was en dat men dat beweren uitsluitend moest
toeschrijven aan de vijandschap tusschen Boegineezen en Bakoempai.
Men verzocht mij ook hier, om dat op een stuk papier te schrijven
aan Ding Bajow, dan zouden die van L. Howong het naar den
Rata brengen. De „soerat” als zoodanig zal waarschijnlijk meer dan
zijn inhoud tot kalmeering der gemoederen aan den Rata hebben
bijgedragen.
Waarschijnlijk dachten de Kajans, dat ik hier nog langer zou
vertoeven, ten minste slechts met moeite slaagde ik er in ,, hen
bij elkaar te brengen; de meesten hunner moesten toen nog koken,
zoodat ik maar vooraf naar beneden ging, overtuigd, dat zij beter
zouden volgen dan vooruitgaan.
Zoo voeren wij met onze twee booten geruimen tijd stroomafwaarts,
zonder de anderen te zien; de rivier bleef hier 300 M. breed met
zeer vlakke oevers en laag hout. Ook in de verte was van bergen
niet veel te zien op een enkel punt na beneden Mehak Teba, waar
een vernauwing in de rivierbedding door aandringende hoogten en
rotsen in de rivier draaikolken veroorzaakt, die echter bij dit hooge
water nog niet gevaarlijk voor ons werden. Eerst bij Oedjoe Halang
haalde Kwing mij in met zijn boot en wilde mij overhalen daar te
overnachten, maar het was mij te doen, om zoover mogelijk' te
komen en dus voer ik door. Spoedig daarop riep men ons van den
oever toe, dat Si Ding Ledju niet te Tepoe, maar nog ziek te
Ana vertoefde, waarom wij besloten, toen het donker werd, aan
te leggen, om het hoofd des avonds laat in deze omstandigheden
niet lästig te vallen. Zijn schrijver, dien hij ons naar boven reeds
te gemoet gezonden had, ging vooruit, om onze aankomst te melden.
Den volgenden morgen bereikten wij Ana reeds te acht ure en
vonden aan den oever eene geheele deputatie fraai gekleede vrouwen
met de echtgenoot van Ding aan het hoofd. Alleen besloot ik dezen te
bezoeken, daar hij inderdaad nog al ziek scheen te wezen. Hij lag op een
matras uitgestrekt in een afzonderlijk vertrek van eene groote houten
woning, en het bleef mij niet lang twpfelachtig, dat hij door een
ernstig borstlijden aangetast was. Däär verder te wachten op de komst
van den assistent-resident van Samarinda ging nie t, omdat de booten
slechts tot Tepoe kwamen en aldaar bovendien voor ons door de