22 WONING VAN HET HOOFD.
merkten evenwel tot nu toe niet veel anders daarvan en dus viel
mijn betoog niet in goed voorbereide aarde.
Naar aanleiding van politieke zendingen van uit Poetoes Sibau
naar den Mahakam werd het mp spoedig duidelijk, dat naijver onder
de hoofden daar ook al niet ontbrak; het scheen hem vooral gegriefd
te hebben, dat alle brieven en oproepingen van ginds aan Kwing
Irang en niet ook deels aan hem gericht waren. Hij gaf toe, dat
voor algemeene belangen Kwing zeker de eerste persoon was, maar
bijv. de oproeping voor het onderhandelen over schadeloosstelling
voor de plundering in 1885, had ook aan hem moeten worden gezonden,
daar hij behalve zijn huis en goederen ook zoovele menschen verloren
had en Kwing de eerste alleen.
Zoo kreeg ik de overtuiging, dat de natuuronderzoeker in mij
ook aan den Mahäkam, Nederlander moest blijven en daarnaar handelend,
werd mijn verblijf onder deze stammen er niet minder be-
langwekkend door. Na een gesprek van een paar uur noodigde hij
mij in zijn woning en daar deze mij door haar flinken bouw van
bniten was opgevallen, voldeed ik gaarne er aan, daalde met hem
van onze trap af en besteeg die van het groote huis. Zoo traden
wij in eene ruimte, als ik in Borneo nog niet gezien had, wat
betreft de aanzienlijke afmetingen van den geheelen bouw en de
netheid, waarmede de palen en de planken van den wand en van
den vloer waren afgewerkt. Evenals bij het huis aan den Mendalam
van Akam Igau, was de lange galerij in de voorste helft voor de woning
van het hoofd, onder het hoogere dak uitgebouwd tot een groote Vierkante
ruimte, waarin wij later eens met een 400 man gemakkelijk plaats
vonden. De middenwan'd van de hoofd woning bereikte een hoogte
van wel 8 M. en de planken waren netjes bekapt en tegen elkaar
gevoegd. De dwarsbalken van het huis op een 5 M. hoogte gelegen,
hadden een driehoekige doorsnede bekomen en de beide zijden, die
de benedenrib begrensden waren hol nitgewerkt. Het einde vertoonde
fantastische figuren van koppen en dieren. Als eenige versiering
dezer ruimte, bengelden aan de dwarsbalken eenige gesnelde schedels,
half omgeven door houtrafels en een paar groote zonnehoeden tegen
den wand.
De deur naar de eigenlijke woning liet den binnentredende toe,
WONING VAN HET HOOFD. 23
in opgerichte houding te blijven, maar de drempel eischte ook hier
een hoogen stap, om er over te komen. Het innerlijk verloo-
chende het uiterlijk niet, want mijn eerste indruk was die van een
zaal, door de grootte der afmetingen en doordien het geheel
niet in vertrekjes verdeeld was. Deze voor het hoofd, zijn zoon
met familie en enkelen zijner slaven, bevonden zieh in twee rijen
aan weerszijden längs de scheidingswanden met de naastliggende
woningen; tegen den hoogen middenwand stond ook hier de hooge
breede haard, terwijl de ruimte tegen de achterzijde van het huis,
door een anderhalven meter verhoogden vloer werd ingenomen.
Veel goederen, als gongs en tempajans, zag men er n iet; het hoofd
had bij den brand het meeste daarvan verloren en wat hem nog
behoorde, had hij in veiligheid gebracht in verborgen rotsholen van
het kalksteengebergte, waarop men uit het achter-dakvenster het
gezicht had.
Belare geleidde mij dadelijk naar een der kleine vertrekjes, dat
blijkbaar door hem en zijne vrouw bewoond werd. Deze vond ik er
op een mat gezeten, eene bleeke magere gestalte met eene vreemde
gelaatsuitdrukking, welker beteekenis mij later eerst duidelijk werd.
De ruimte van 3 bij 5 M. maakte een gezelligen indruk door de
vele kistjes en doozen van Maleischen oorsprong, welke längs den
eenen wand opgestapeld stonden, terwijl de tegenoverliggende zijde
het arsenaal van mijn gastheer scheen te vormen, want eene schoone
verzameling van lansen en zwaarden met een enkel geweer blonk
mij hier te gemoet. Dit laatste trof mij bijzonder, want tot dusver
ontmoette ik bij de Dajaks van den Kapoewas altijd niet blank ge-
houden wapens en zelfs mochten daar alleen oude, dappere mannen
reeds gebruikte zwaarden poetsen.
Mijne belangstelling in de wapens ziende, legde Belare mij eenige
fraai ingelegde en ook volgens onze opvatting goed onderhouden
wapens voor. Hunne beschouwing bracht ons natuurlijk op de daar-
mede verrichte feiten, die zeker eene belangwekkende reeks zouden
hebben gevormd, als mijn gastheer niet te voorzichtig geweest
wäre, om er zieh uitgebreid over te uiten. Een zwaard echter, fijn
met zilveren figuren ingelegd, ontlokte hem bij de bezichtiging het
verhaal van den strijd met de Batang Loepars, waarvan hij schrik