Een glanspunt der Bahau-kunst zijn de uit hertshoorn gesneden
zwaardgrepen, welke door de geheele oostelijke helft zeer gewild
zijn en hun weg rinden tot in de paleizen der Maleische Torsten
op de Oost- en Westkust.
De stammen van Centraal-Borneo vervaardigen deze haupt malat
het meest in den vorm van een haupt Kenja (greep der Kenja) PI.
CVII N°. 1, terwijl aan den Beneden- en Midden-Mabakam meergebruik
wordt gemaakt van de haupt aso (hond) N°. 5. Enkele malen vindt
men ook andere vormen, zooals N°. 3 , welke een naar boven ge-
opende krokodillen-muil voorstelt.
De gedaante van de . greep wordt vooral bepaald door den ge-
bruikten hoorn, terwijl de fijnheid der bewerking afhankelijk is van
de verhouding tusschen het poreuze merg en de soliede schors,
Vandaar dat groote, fijn uitgewerkte grepen als N°. 7 bijna niet
te krijgen zijn.
Door het veelvuldig gebruik zijn de oorspronkelijke motieven
bij het bewerken der grepen sterk vervormd en slechts sporadisch
terug te vinden, zooals bij de grepen N°. 1 en 6. Vasthoudende
aan de boven vermelde regels, vinden wij evenwel ook hier in
hoofdzaak het masker, de ledematen en den bloedzuiger.
Deze zijn het best na te gaan bij gevest N°. 4 , dat vooreerst
onderscheiden laat drie verschillende maskers: het eerste bij a met
de bijbehoorende kaken bij 6; längs den bovenkaak loopt een slag-
tand en het neusgat is door een krul aangegeven. Het tweede ligt
bij c met de kaken d , terwijl van het derde masker bij e alleen
twee kaken met tanden aanwezig zijn en een neusgat in de bovenkaak
bij f . Yerder vullen twee bloedzuigers g een plaats, terwijl
daarenboven twee ledematen de verbinding vormen tusschen de aan-
gebrachte versierselen.
Een schitterende getuigenis, hoe ver de kunstvaardigheid der
Bahau’s kan gaan bij het vervaardigen van hertshoornen voorwer-
pen, geeft ons - een gevest, dat het eigendom is van Kwing Irang en
gesneden door zijn grootvader van moederszijde Bo Ibau. Bij dit gevest,
dat in natuurlijke groptte is afgebeeld op PI. CVIIIfig. 1, vinden wij de-
zelfde samenstellende motieven terug, maar uitgewerkt op eene wijze,
dat Chineezen het in ivoor niet zouden verbeteren. Zulke stukken zijn
m c v ii.
1 Gevest der Kenja, 2, 3, 5, 6 en 7 gevesten der Mendalam Kajans; 4 gevest van den
Gevesten voor de mandau’s van de Bahau’s, gesneden uit hertshoorn.
Mahäkam. Gevest 2, 3, 4, 5 en 7 Museum Batavia.