Kajans zelf in staat zouden geweest zijn ons te dooden, wanneer
wij ons zoo aan liunne dooden vergrepen hadden. Zoo bestaat er
tusschen deze stammen altijd een onderlinge naijver en lust om
elkaar onaangenaamheden te berokkenen.
Onmiddellijk bestegen nu allen de booten en voeren de rivier
af, juist bij tijds, want iets lager ontmoetten wij een gezelschap
Pnibings, dat nu vooreerst ten minste van ons verblijf onder den
bergwand onkundig bleef.
Aan de monding namen wij den mantri en zijne medehelpers op,
welke hunnen tijd goed besteed hadden. Wij slaagden er door den
hoogen waterstand op den Mahäkam in, na een vluchtig bezoek aan
het bijna leege huis van Belare, naar Kwing zeide, om hier ten
minste ook aangelegd te hebben, het huis te Long Kup nog
vroeg genoeg te bereiken.
De zeer hoog gelegen ladangs van de Pnihings hier moesten den vol-
genden morgen gebruikt worden als observatiepunt. De hemel betoonde
zieh goedgunstig gestemd en bezorgde ons een helderen zonneschijn,
die de hinderlijke nevels veel spoediger deed optrekken dan de vorige
dagen. Hier was Demmeni zoo gelukkig in het Westen den Tengäng aan
de'Kaso-monding te onderscheiden ; terwijl in het Oosten de eigenaar-
dige, cylindervormige top van den Batoe Mili scherp tegen den blauwen
hemel afstak. Voor ons naar het Noorden breidde zieh het uitgebreide
panorama uit van de kalkbergen links van den Mahäkam tot ver
aan den Boven-Semoewe. Daar onderscheidde men nog de witte
wanden van den Batoe Matjan, volgens de Kajans een uitgestrekt
kalksteenplateau, waar vroeger de ’Ma Soelings jaren lang moesten
gewoond hebben en dat door uitgebreide holen ondermijnd zou
wezen. Uitgezonderd aan den Mahakam-oever en meer in het Westen
in den Serata, woonden in dit onafzienbare gebied geen menschen.
Achter deze kalkgebergten kwamen nog eenige zeerhoogeberg-
spitsen tusschen wolkenlagen te voorschijn: de Batoe Koejow, volgens
onze geleiders, dien men het best längs den Merase zou
kunnen bereiken.
Bij het vragen naar namen van nabijgelegen, maar vooral van
wat verder afgelegen toppen en berggroepen, bevestigden de Pnihings
hier denzelfden indruk, welken ik vroeger reeds dikwijls gekregen
had, dat de Bahaus zieh bijzonder weinig laten gelegen
liggen, aan hetgeen niet onmiddellijk tot hun sfeer behoort. Zij
schijnen zieh als het wäre op te sluiten in hun eigen omgevingen,
wellicht door de groote moeite, die men zieh moet getroosten om
in het alles bedekkende bosch een uitzicht in de verte tebekomen,
geen prikkel te ondervinden, om het land te leeren kennen dat
verder afgelegen is.
Heeds gedurende de eerste dagen van zijne opname van het land
kwam Demmeni terug van zieh te verlaten op namen, die de in-
landers van verschillende huizen aan eenzelfden top uit een ander
observatiepunt gaven, en sedert had hij voortdurend te kampen met
de willekeur in het namengeven, waarmede de ondervraagden
hunne,; onwetendheid bedekken wilden. Slechts enkele mannen, die
meermalen een reis door een bepaalde streek gemaakt hadden en
verständiger bleken dan de meesten, toonden zieh op de hoogte
van dien weg, maar ongeveer alles, wat daar buiten lag, bleef
voor hen een gesloten boek.
Dezelfde beperktheid van hunne kennis openbaarde zieh in de
namen van dieren en planten, die zjj niet gebruikten als voedsel
of voor een of ander doeleinde in hunne huishouding. Een menigte
kleine vogels werden door Berchtold geschoten, welke zij zelfs nooit
gezien hadden, en van welke zij nog veel minder namen konden
opgeven. Niet zelden geraakten er twee in strijd over den naam
van een vogel of plant en benamingen voor groepen van gelijk-
soortige dieren of planten bezaten zij in het geheel niet. In een
land, waar de grenzenlooze verscheidenheid der flora verborgen is
in de dichte bosschen, die in hun gebladerte en niet te ontwarren
vlechtwerk van takken en slingerplanten tallooze schuilplaatsen voor
kleine dieren opleveren, zou het tegendeel inderdaad meer te ver-
wonderen wezen dan deze oppervlakkige kennis. Bovendien weer-
houdt de wereld der booze geesten, met welke zijn licht verontrust
brein in de .eerste plaats alle schrikverwekkende plaatsen in zijne
omgeving bevolkt, den Bahau om ergens te komen, waarheen zijne
'behoeften hem niet drijven.
Als een heldendaad van Kwing Irang werd de bestijging beschouwd,
die hem met mij op den top van den 600 M. hoogen Batoe Kasian