wanden voor mij niet te bestijgen zouden wezen. Dat kon ik moeilijk
beoordeelen, maar in verband met de vondst bij Sepan Dingei interesseerden
mij die booge rotsen, een zeldzaamheid hier, juist
bijzonder en bij bet beoordeelen van de bestijgbaarheid, speelde
waarschijnlijk ook het geringe vertrouwen der Kajans in onze kunst
van bergbeklimming een groote rol. Eigenaardig kwam namelijk
zoo nu en dan u it, met welk een geringschatting de Kajans neerzagen
op onze vaardigbeid in a lle s. wat lichaamskracbt en behen-
digbeid vereiscbte, en wanneer zij ons voor bet eerst met onze
scboenen over gladde rotsen, boomworteis of omgevallen woudreuzen
zagen loopen, moesten zij in die ongunstige meening niet weinig
versterkt worden. Daarbij hun angst, dat ons in die moeilijke ter-
reinen een ongeluk mocbt overkomen, en bun weerzin in bet be-
klimmen van den eersten hoogeren berg was verklaard. Toen zij
evenwel zagen, dat het gebeuren moest, schikten zij zieh in bet
fatum en zoo trokken wij er op een goeden dag Op uit, in ge-
zelschap van Kwing en drie der honden, v a n welke men zieh gouden
bergen beloofde in het te bezoeken terrein. De mantri plantenzoeker
ging ook mede en gaf twee Kajans een rotan draagmand op den
rüg, om alle botanische schatten te bergen.
Wij zouden in boofdzaak de bedding van den Dingei volgen ,h e t
riviertje, aan welks monding ons kampement la g , maar nauwelijks
daalden wij daarin a f, of de tsit liet zieh links van ons booren,
zoodat de karavaan onmiddellijk stilhield en allen een paar rolsteenen
uitzoehten, om er zieh op neer te zetten gedurende de bezwerings-
plecbtigheden, die de ontmoeting vereiscbte.
Toen wij er bij waren, keerden de Kajans niet terug, maar ver-
genoegden zieh met snel wat rijst te koken, daarvan iets te eten
en de rest te laten op de plaats, waar de vogel zijn waar-
schuwende stem bad doen weerklinken. Ondanks de vochtige om-
geving van het bosch en de bedding van de beek vonden de Kajans
toch spoedig ontvlambare takjes, e e n groote steen diende voor onder-
laag, terwijl zij blijkbaar den bamboe en wat rijst voor het doel
hadden medegenomen.
Onder de bedrijven ging een der Kajans zijn reeks strikken na-
zien, die in de nabijheid stonden en haalde er een kantjil uit, die
zieh geheel en al in den strik verward had bij zijne pogingen, om
los te komen en het arme dier bleek daarbij twee pooten gebroken
en zieh sterk verwond te hebben. Gelukkig was het dood en daar
wij het moeilijk mede konden nemen op den berg, werd het aan den
eersten den besten tak opgehangen, om het bij onze terugkomst in
de keuken te kunnen inleveren.
Ängstig, dat zijne honden na het ongunstig voorteeken de ge-
hoopte varkensbout niet zouden leveren, zocht Kwing Irang onder
de hand eenige bladen van „daoen long”, dat hier evenals aan den
Mendalam, bijzonder tegen de booze geesten scheen te werken. Toen
nam hij eerst zijn besten hond bij den nek en klopte hem onder
het prevelen van eenige zinnen achtmaal op den kop met het blad,
daarna onderging het achterste gedeelte van het lichaam dezelfde
bewerking, waarop hij het dier opbeurde en met een flinken zwaai
in een diep gedeelte van den Dingei wierp. Achtereenvolgens kwa-
men ook de twee andere honden aan de beurt en daar ik zijn be-
zweringen op eenigen afstand niet verstaan kon, riep ik Sultan en
bracht hem voor dezelfde bewerking.
Met denzelfden ijver beklopte Kwing ook hem en droeg hem op,
dien dag goed zijn best te doen, om wild op te sporen en in het
bijzonder het op varkens toe te leggen; om den invloed van zijn
moeite niet tegen te gaan, zond ik ook Sultan met een zwaai de
rivier in, vol vertrouwen in het günstig efifect. In dit opzicht
leverde de dag echter niet de wäre voldoening op , want de honden
sloegen zelfs geen enkele maal aan en aan den berg kwamen ook
geen vulkanische gesteenten te voorschijn, slechts loodrechte zandsteenlagen
staken sterk verweerd op de halve hoogte van den
berg uit.
Rotswanden waren blijkbaar gefantaseerd, maar onze tocht was
vermoeiend genoeg: eerst langer dan een uur in snellen pas over
de rolsteenen in den Dingei; toen onder dicht struikgewas een
steile helling op, waar de Kajans blijkbaar niet dikwijls kwamen
om rotan voor huishoudelijk gebruik, zoodat mijn huid, kleedingen
hoed het zwaar te verantwoorden kregen in den strijd met dekromme
doornen der rotanbladen. Op de hoogte van den bergrug, die ons
naar den eigenlijken Moäng moest voeren. herademden wij weer
■ 6