KUNST o n d e r d e b a h a u ’s . 365
bevindt ten opzichte der kaken a , heeft dat van N”1-. 4 bij b een vorm
aangenomen die uitgebreide toepassing vindt. Het is een ronde
schijf, die aan de zijde tusschen de kaken in een tongetje uitloopt
en dit ook vertoont aan de tegenovergestelde zijde, al of niet met
de bijbehoorende kaken vereenigd. Bijna zelfstandig komt deze schijf
voor op de scbeden N°. 2 en 3 bij b, in versieringen waarin van
kaken niet veel meer blijkt dan dat enkele onvolledige tandenrijen
hier en daar zijn aangegeven.
De tusschen de oogschijven zieh bevindende spiralen hebben
daaraan hun oorsprong te danken, dat de verlengde kaken in elkander
draaien.
Naast deze hoofdmotieven leveren de ledematen geschikte hulp-
motieven op. Op schede N°. 4 bij c komen zij voor in nog eenigs-
zins natuurlijken vorm onder een sterk gestyliseerd menschelijk
masker, waarvan oogen, neus en mond duidelijk zijn aangegeven.
In dezen vorm ziet men ze echter minder dan in dien, waarin
zij voorkomen op schede N°. 1 bij c , op welken zij een groot ge-
deelte der versiering samenstellen.
Evenzoo als hulpmotief, om kleine ruimten te vullen, dient een
vorm, dien de Bahau’s bloedzuiger noemen en van welken zij ook
in hunne zwaardgrepen een ruim gebruik maken. Veelvuldig komt
deze voor op schede 6 bij d en wel in groote verscheidenheid van
gedaante, waarvoor dit motief zieh bijzonder leent, zonder de ge-
lijkenis met de natuur te veel te schaden.
Welk een aangenaam geheel de Bahau’s met deze motieven weten
saam. te stellen, blijkt uit deze mandau-scheden; maar dat zij ook
geheele lichamen tot een fraai geheel weten te vereenigen, ziet men
aan het versierde hoofd van de afgebeelde rijgplank (PL CVfig. 3). Daar
vormen acht slangvormige figuren met opengesperde kaken het geheel;
zij hebben hunne hoofden bij u, de kaken bij b en hunne lichamen bij c.
Het meest los van deze oorspronkelijke, dierlijke vormen ver-
toonen de kunstenaars zieh bij het snijden van randen op hawats,
de draagplankjes voor kinderen, waaraan de hoofden veel geld en
moeite besteden (PI. CVI). Yeelal gebruiken zij in een rand verschillende
vormen van lijnen, welke afwisseling zieh soms tot onderdeelen
bepaalt, maar ook wel de hoofdvormen betreff.