engte schoten en maakte mij toen gereed dit voorbeeld inet mijn
groote te volgen. Onze omgeving werd hier zoo indrukwekkend,
dat ik het onder mijn kadjang-dak niet uithield, het op zij schoof
en staande de 50 M. en meer hooge rotswanden bewonderde, die de
rivier insloten. IJ it het water rezen zij loodrecht op in meters dikke
banken, waartusschen läge kruidachtige planten en enkele boomen
gelegenheid gevonden hadden om wortel te schieten. Enkele zeer
schilderachtige, slanke palmen verlevendigden het eenigszins som-
bere tooneel, dat anders uitstekend harmonieerde met de bestem-
ming, die de Longglats aan sommige spleten tusschen de zandsteenlagen
gegeven hadden. Waar deze er zieh toe leenden, dienden
zij als laatste rustplaats der dooden, die daar in hunne cylinder-
vormige rüwe omhulsels boven den afgrond schenen te zweven,
slechts gesteund door een enkelen stam, die onder hen uit dezelfde
spieet naar boven groeide. Naast en boven hen zonden onderaard-
sche waterstroompjes hunne stralen längs de wanden naar beneden,
die de stilte tusschen deze muren onderbraken, zoolang zij niet
door de woelingen der rivier overstemd werden. De wendingen in
de bedding en de vele rotsen, die er uit oprijzen, moeten bij hooger
water de vaart heel wat moeilijker maken dan thans het geval was
en met een gevoel van zekerheid konden wij de rots met hout en
steenen bombardeeren, die beneden de hoogste verheffing der rots-
muren een boozen geest moest herbergen. Deze scheen door ons
groote aantal verschrikt, ten minste zonder ongeval voeren allen
voorbij tot waar wij aan den linker oever moesten aanleggen voor
de werkzaamheden bij den Kiham Oedang.
Deze is bij zeer laag water met eenige behendigheid af te varen,
maar zoodra er een weinig meer strooming is, zooals nu, dan
kunnen geen beladen booten dit wagen. Daarom moest alles weer
stuk voor stuk opgenomen en op een hoogst bezwaärlijk voetpad
over de rotsblokken van den linker oever, tot beneden den val ge-
dragen worden. Deze rotsen bestonden uit een zeer eigenaardig conglo-
meraat van ronde en ovale steentjes, door eene spaarzame tusschenstof
tot een stevig geheel saamgebakken. Hunne gladde oppervlakte bood
aan onze geschoeide voeten slechts een zeer geringen steun aan en
het kwam mij voor, dat ik nog zelden een moeilijker gang volbracht
had. D e . geheele linker oever was uit deze over elkaar geworpen
blokken saamgesteld, terwijl rechts een uitstekend gedeelte van
gelaagde steenen het bed van de rivier tot een 18 M. breede opening
vernauwde. Het gestuwde water joeg hier met kracht doorheen
en kwam eerst weder een 50 M. lager eenigszins tot rust. Aan de
zijden brak deze woedende stroom op enkele blokken steen, die hij
nog niet had kunnen vernietigen, voor ons gevaarlijke draaiingen
vormende, om welke wij niet konden denken aan een afvaren. Zelfs
het längs de oeverrotsen voorzichtig met rotanlijnen naar beneden
laten had nog bezwaren in en toen men een zeer kleine boot aan
de rivierzijde naast een grootere bond, om ze te gelijk naar beneden
te brengen, rukte de krachtige stroom die los en droeg ze dwar-
relend eenige honderden meters verder, waar wij haar gelukkig onge-
schonden konden opvisschen.
Ondanks de inspanning van meer dan honderd mannen, duurde
het tusschen drie a vier uren voor alles veilig beneden aangekomen
was; maar na het volbrengen van dit kunststuk, waarbij ook niets
verloren ging of brak, hadden wij de zoo gevreesde watervallen
van den Mahäkam gelukkig achter den rüg.
Beneden dit punt krijgt de Mahäkam weer eene breedte van 80—-100
M. en stroomt dan verder tusschen vrij läge zandsteenoevers, welk
gesteente in de rivierbedding zelf afwisselend met het bovengenoemde
conglomeraat! alleen staande rotspunten vormt, die alleen bij hoog
water bezwaren opleveren. Een uur ongeveer houdt de vaart aan
tusschen den Kiham Oedang en den Kiham Halo, waar hetgebergte
weer de beide oevers nadert of liever, waar de Mahäkam op nieuw
door het zandsteengebergte breekt. Aan den ingang van boven verhelfen
zieh als reusachtige wachters aan weerszijden zeer hooge
smalle berggroepen, die diep ingesneden hunne rijk begroeide spitse
toppen als een romantisch geheel in de hoogte zenden. De rivierbedding
vernauwde zieh op deze hoogte aanmerkelijk en vormde een
trechter, die voerde in eene 20—30 M. breede, meer dan 2000 M.
lange kloof, begrensd door 200 tot 300 M. hooge bijzonder steil
trapvormig opstijgende zandsteenwanden. Yooral de rechterwand
vormt een ononderbroken muur, waarop alleen de onregelmatige
afbrokkeling van de tot 20 M. dikke horizontale zandsteenlagen