De oudste priesteres scheen ook bij de Pnihing’s en de Long-
glat’s in aanzien te staan en ook daar als zoodanig op te treden,
ten minste zij vertelde mij, dat zij te beschikken had over een
geest der Kajan’s , een geest der Pnihing’s en een der Longglat’s.
Waarschijnlijk geloofde zij er zelf niet veel van, tenminste het
bleek ons aan verschillende voorbeelden, dat de dajoengs der
Kajan’s zeer goed wisten, dat zij de goe-gemeente bedrogen. Op
zijne goochelavonden deed Demmeni voor de Kajan’s het kunststuk
na, om water van den Apoe Lagan te voorschijn te doen treden
door middel van een in de mouw genaaid caoutchouc buisje ; hij
had hetzelfde succès als de dajoengs en de onthutste toeschouwers
toonden zieh even begeerig, om zieh ook met dit hemelwater in
te wrijven. De oudste priester Bo Bawan dacht, dat hem dit kunst-
stukje goed te pas kon komen en wilde Demmeni overhalen, om
het hem te wijzen, waartoe deze weinig geneigdheid betoonde. Toen
verklaarde Bawan, daarvoor hun eigen methode om water te goo-
chelen in de plaats te zullen zeggen; later evenwel ging hij er
niet op door. Bij ziekte laten de dajoengs slangetjes, hagedissen
en wormen zien, welke zij uit het lichaam van den patient te
voorschijn halen en eens zagen wij er eene aan het werk bij een
jonge vrouw, die ’s avonds van schrik flauw viel. Men wendde alle
moeite aan, om haar weder bij te brengen, doch zonder goeden
uitslag; de opgewonden dajoeng, die onder de aanwezigen zat,
begon toen hare rijmen op te zeggen, om haar geest op te roepen
en naderde de zieke al dansende, kneep haar eenige malen in de
huid en liet toen een blijkbaar gekauwd rolletje pisangblad zien,
als uit de zieke uitgeknepen. De flauwgevallene bewoog zieh echter
niet, en de omstanders begonnen zieh reeds ongerust te maken,
hoewel zoo iets wel meer onder hen voorkwam. Men had mij uit
mijn slaap gewekt voor deze gebeurtenis en tot aller verrassing
bracht een watje met ammoniak in den neus, het leven spoedig
weer in de beweginglooze schoone. Later mocht ik niet weg,
zonder aan de voornaamsten wat ammoniakoplossing tegen den
ñaderenden dood te hebben uitgedeeld. Voor hare hulp vragen
de dajoengs vrij veel, zoodat niet zelden bij langdurige ziekten
een groot deel der bezittingen van hun patient in hunne handen
overgaat. Tegenover dit voordeel staan echter ook groote lasten ,
in hoofdzaak de groote offers, die de bezielende geest van de of
den dajoeng eischt. Liefst tweemaal in het jaar moet aan een
geest geoiferd worden door den priester, zoo mogelijk telkens een
groot varken, maar ten minste kippen en eieren. Gebeurt dit niet,
dan volgen ziekte en dood.
Hetzelfde geschieht bij andere menschen, die onder bescherming
staan van een g e e st, zooals smeden en kunstenaars in het snijden
van hertshoorn. Ook zij moeten oppassen hun geest niet te ver-
storen: bij mijn vertrek naar den Beneden-Mahäkam liet een der
handigste mannen, die veel aan het bewerben van zwaardgrepen
deed, voor de reis door zijn vader, een ouden blinden dajoeng,
2 x 8 eieren offeren aan den geest, die hem in staat stelde te snijden.
Een smid, die dit jaar op zijn ladang geen smidse had opge-
richt en in den laatsten tijd weinig aan het smeden gedaan had,
droomde op een nacht, dat zijne geheele woning vol lag met ruw
ijzer en kort daarop kreeg hij op den rüg een zeer grooten kar-
bonkel, voor hem een vingerwijzing, dat zijn geest vertoornd was
over de verwaarloozing, en hij haastte zieh toen, nog vöör de gene-
zing intrad, om zijn grootste varken te offeren onder grooten toe-
loop van eetlustigen ook van veraf gelegen velden.
Behalve de genoemde categorieen van personen worden ook de
hoofden aangemerkt, als een bijzonderen geest te bezitten, die evenals
de andere een afzonderlijken naam draagt.
Den 12den en 13«!™ Maart moesten allen „mSIo”, zieh onthouden
van arbeiden, wat weer een gezellige periode veroorzaakte met grooten
toeloop van nieuwsgierigen, verkoopers en vragenden, en het bleek,
dat nu toch ook allen begonnen te wenschen naar wat droog weer,
voor het ondernemen van de vaart naar beneden. Gelijk vroeger
tijdens hun oogst, regende het ook nn iederen nacht, vooral in het
gebergte, zoodat met geringe tusschenpoozen het water zeer hoog
bleef. Aan den Mahäkam zelf spoelde het water eenige laag gelegen
ladangs leeg, die anders geheel buiten het bereik van den vloed lagen.
Ook eenige bezweringen, die Kwing Irang door de aanwezige
dajoengs liet verrichten, hielpen niet. Reeds waren alle deelnemers,
behalve het gezin van het hoofd, weer naar hunne velden vertrokken,