de hoofden werden sedert in Koetei vastgehouden en overleden,
zoodat alles onder Bang Jok en den ouden Bo Adjäng naar boven
in de watervallen vluebtte. Thans was van eene vestiging weinig meer
te zien dan dat het bosch er eenigszins jonger uitzag, gelijk trou-
wens bijna overal op de vlakke oevers, die verder de rivier begrenzen.
Na bet. omslaan van een hoek, kregen wij op den linker oever Long
Bagoeng in het o o g , nu de eerste vestiging beneden de watervallen.
Vast wonen hier slecbts enkele menschen onder Oelow, de zuster
van Bang Jok. Deze is nu getrouwd met een zoon van Raden Djaja
Kasoema, in het boven Barito-gebied, een zeer bekende en beruchte
figuur, die, nadat hij het raadzaam vond daarvoor eenigen tijd te
verdwijnen, längs den Tewe en den Rata naar het Mahakam-gebied
trok als een der aanvoerders van een bende Bakoempai. Zij stichtten
eene nederzetting aan de monding van den Rata, dreven handel met
de Bahau’s , exploiteerden de bosschen hunner hoofden en traden
hierin op als mededingers der Boegineesche handelaren, met wie zij
sedert in voortdurenden strijd verkeeren. Aangezien zij in bedrog
tegenover de Bahau’s minder ver gingen dan de Boegineezen tot
nu toe, verkregen zij spoedig invloed in het land en men vindt
hen op het oogenblik in de bovenstreken in grooter aantal en verder
verspreid dan hunne mededingers. Vöör de woning van Oelow lagen
zeker een twintig handelsprauwen van den Midden-Mahäkam, die
deels van plan waren nog verder naar boven te gaan, deels hier
waehtten op koopers van boven. Voor het eerst zagen wij hier weer
booten uit planken gemaakt en met een groot vast kadjang-dak
gedekt. De handelaars overnachten in deze drijvende magazijnen,
die zij in den regel door slaven naar boven laten roeien; hun voor-
raad handelsartikelen bestaat hoofdzakelijk uit katoentjes, kralen
en zout, waarvoor zij rotan en getah pertja trachten in te ruilen,
om die beneden met voordeel van de hand te doen.
Beleefdheidshalve legden wij bij Oelow een bezoek af. Men
bracht ons in eene ruime woning, die nog slechts half afgewerkt
was, maar op de wijze van de verblijven der Longglat-hoofden ge-
bouwd, ook wat afwerking van binnen betreff, een flinken indruk
te weeg bracht. In een eenigszins afgeschoten gedeelte vond ik de
vrouw des huizes en haar echtgenoot op den vloer gezeten; ons
bood men een paar petroleumkisten als zetels en aan de rookenden
onder ons ook sigaren aan. De vrouw zal een 30 jaar oud ge-
weest zijn en vrij wat ouder' dan haar echtgenoot, die er nog al
jongensachtig uitzag. Van Long Bagoeng uit bestaat er. een pad naar
de vestiging van Bang Jok, dat echter tot nu toe weinig gebruikt
wordt, maar bij eenen eventueelen tocht naar boven, bij hoog water,
van veel belang kan worden. Eerst later vertelde men ons, dat
ook bij Long Bagoeng een overblijfsel uit den Hindoetijd moet
liggen, dicht bij de rivier in den vorm van een dierenfiguur. Was
ons dit bekend geweest, dan hadden wij van Oelow niet zoo spoedig
afscheid genomen als nu en er eene opnarne van gemaakt.
Al zeer spoedig won de stroom hier nog in breedte en mat een
250 M.; behalve het ontwijken van enkele op rotspunten of rol-
steenbanken gelegen eilandjes, kostte het afvaren zeer weinig in-
spanning en mijne roeiers deden als de krokodillen, die hier voor
het. eerst weer optraden, en koesterden zieh in de zon na den som-
beren killen morgen.
Verderop vertoonden zieh weer kalkrotsen in den oever, welke
door hunne eigenaardige, uitgespoelde vormen eene afwisseling gaven
in het nu wel wat eentonig tooneel. De eerste groote kalkrots,
die wij hier ontmoetten, lag op den linkeroever en was door de
rivier, die daarvoor eene wending moest maken, zoo onderspoeld,
dat zij zieh nu vertoonde als een + 60 M. hooge en ± 125 M.
breede rechte witte muur, de Batoe Kehé. De Longglats zetten in
de holen hunne dooden bij, zoodat de onzen huiverig waren die te
naderen, ten einde mij in de gelegenheid te stellen, een stuk van
het gesteente mede te nemen. Wat lager voeren wij längs een
dergelijken rotsmuur; hierin zaten in plaats van lijkkisten zeer kostbare
vogelnestjes. Hij behoorde tot de bezittingen van Bo Adjäng
Ledju, die het verzamelen der nesten verpacht aan Boegineezen. In
dit gebied bevat de rechter-oever niet zulke hooge kalkvormingen,
maar uitgespoelde läge rotsgewelven ziet men overal.
De derde en grootste kalksteenmuur was zeer merkwaardig
om zijne hoogte en lengte. Alsof hij door menschenhanden was
opgetrokken, liep deze Batoe Tewäng zonder kromming over
een lengte van meer dan 300 M. bjj eene hoogte van + 100 M.