Intrek in ons huis, 308. — Medische praktijk, 310. — Hanengevechten,
311. --. Politieke samenkomst, 314. — Bestijging van den Batoe Ajo,
318. — Bergvegetatie, 321. Moeilijke thuisreis, 323. — Hoog water,
326: — Aankomst, 327. — Gedwongen rust, 328. — Bezook aan Bo
Adjang LBdju, 329. — Yertrek, 330.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTÜK.
Reis naar de Oostknst.
Yertrek van Long DÖhö, 332. — Overtrekken van den Kiham Oedang,
335; — De Kiham Halo, 336. — Long Bagoeng, 338. — Long Howong,
342. — Moeilijkheid in het vinden der Hindoe-monumenten, 343. —
Optreden in een twist tusschen Bakompai’s en Boegineezen, 344. —
Tepoe, 346. — De melding onzer aankomst, 347í'f*íf Influenza, 349. —
Chirurgische praktijk, 350. — Bevolking en handel van Tüpoe, 352. —
De Kiham Halo, 353. — Aankomst van de boot, 354. — Vertrek naar
Melak, 355. — Onthaal van den Sultan van Koetei, 356. — Photographie
te MSlak, 357. — Pal eis te Tengaron, 358. — Torugkomst te
Batavia, 359. —■
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTÜK.
Kunst onder de Bahau’s.
Karakter der kunst onder de Bahau’s, 360. — Aard der voorworpen,
361. — Kunstsmeden, 362. — Verscheidenheid van patronen, 364. —
Hertshoornen zwaardgrepen, 366. — Afbeelding van genitalia ter be-
scherming van booze geesten, 367.
VIJFTIENDE HOOFDSTÜK.
Längs den Mahakam tot den Bloeöe.
Toen Kaja zag, dat ons verblijf in zijn huis niet gevaarlijk was
en geen aanleiding gaf tot moeilijkheden, ontdooide de teruggetrok-
ken houding, welke hij in den aanvang van ons verblijf meende te
moeten aannemen, en wanneer ’s avonds de werkzaamheden ten einde
waren, stapten wij drieen met levensgevaar over het bouwvallig
Stellage, dat voor de woning dienst deed, om rijst en goed te
drogen en zöchten er een niet gevaarlijke zitplaats uit, om met
onzen gastheer en de zijnen een praatje te maken. Hij woonde met
eene zuster en eene slavin, daar zijne vrouw gestorven was en zooals
ik later hoorde, zijne pogingen om nieuwe banden met eene Longglat
sehe aan te knoopen, niet zeer gelukkig uitvielen. De beide vrouwen
moesten zieh met het bezit van zoontjes troosten in het verlies
harer mannen; de slavin tevens in dat van haar vaderland, van
waar zij naar hare onderbeen-tatouage te oordeelen, op reeds huw-
baren leeftijd moest zijn geroofd. Zij bleek op een sneltocht der
Sepoetans aan den Kahajan overvallen te wezen op het rijstveld en
deze hadden haar aan Kaja een twintig jaar geleden afgestaan.
Daar het huis, dat slechts uit een tiental woningen bestond, ons
anders geen ruimte zou opgeleverd hebben, troffen wij het, dat de
drukte van den veldarbeid en de verre afstand der ladangs, de meeste
huisgezinnen daar vasthield. Wij namen voor de enkele dagen van
ons verblijf bezit van de ledige ruimten en gevoelden ons ook in
deze wankelende Dajaksche kooien eenigszins meer thuis dan op den
vasten bodem van het oerbosch.
Aan gezelligheid liet het vooral over dag, spoedig niet veel te
II. 1