hoogste punten wat geleden door de droogte na het zaaien, maar
leyerde toch bij de groote uitgestrektheid zulk een beschot op , dat
de Kajan’s in verband met den regen geen kans zagen ze te oogsten
voor een gedeelte afgevallen was. Alleen de vroege soorten kwamen
goed binnen, geheele vakken met late soorten op hetzelfde veld
kon men slechts gebrekkig binnenbalen. Het eigenlijk afsnijden van
de rijst-aar behoort tot het werk der vrouwen en meisjes, terwijl
de jonge mannen vooral de zware, gevulde rijstmanden over de
heuvels naar de schüren moeten dragen, van welke er eenige over
het veld verspreid liggen. Als het noodig wordt, helpen ook al
kinderen van 6 of 8 jaar aan het snijden van de rijst, maar in den
regel zijn het slechts de ouderen. Aangezien het veld van Kwing
geheel op boschgrond la g , leverde het onkruid zeer weinig last op
en kon men het ook het volgend jaar nog weer gebruiken, wat goed
uitkwam, omdat zoovelen met rnij naar beneden gingen en dus niet
konden deelnemen aan het zware boschkappen.
Een klein rijstveld, het hoogst aan den Bloeöe gelegen, gaf
Kwing, om voor hem te oogsten, aan een zijner lijfeigenen, die dat
jaar een bijzonder vluggen en grooten oogst had verkregen, maar
deze opdracht met zijn groot huisgezin ook goed uitvoerde. Alleen
de rijstschuur bouwde het hoofd zelf met eenigen zijner mannen en
trok daarvoor eenige dagen naar ons vroeger jachtstation, om daar
in het bosch planken en dakplankjes te halen. Zijn derde rijstveld,
in den Broeni vlak bij onze vestiging, bezat slechts zoo’n kleine
oppervlakte, dat de vrouwen en dochter van Kwing dit met behulp
van een paar harer inwonende lijfeigenen zelf sneden. Vroeger had
meV het gebruikt als „loema lali” bij de zaaifeesten.
Zeer opwekkend verliepen de eerste dagen na mijne thuiskomst n iet,
want de oogst eischte nog steeds aller krachten en tijd, zoodat wij
vrij eenzaam bleven, de vele regens verschoven voortdurend ons
vertrek, de keuken kreeg weinig voor ons onderhoud en hovendien
deed ik eene ontdekking, die mij deed vreezen voor moeilijkheden in
dit gebied binnen een niet te langen tijd. Een der Kajan’s , die met
mij een praatje kwam maken over mijne beyindingen bij de Pnihing’s ,
vroeg mij, of deze niet erg bevreesd waren voor de gevolgen van
het snellen van twee Tandjoeng Dajak’s uit Sörawak door die van
Long Kup. Ik hield mij, alsof ik er alles van wist en gaf een neu-
traal antwoord, zoodat mij uit enkele zijner volgende gezegden bleek,
dat toch het gerucht van vroeger waarheid bevatte, dat toen die
Pnihing’s beschuldigde van die misdaad. Kwing Irang had toen echter
gezegd, dat hij er niets van wist en het dus wel niet waar zou
wezen, waarna het vergeten was, Dit verklaarde ook de'mindere vrij-
moedigheid der mannen van Long Kup op de vergadering, maar
daar men het blijkbaar voor mij trachtte geheim te houden en het
mij bovendien niet aanging, hield ik de ontdekking voor mij, maar
zij deed mij vreezen, dat de Tandjoengs en andere stammen uit
Serawak wellicht moeilijkheden zouden veroorzaken, die zieh tegen
mijn vertrek zouden kunnen verzetten.
De oudste zoon van Kwing, een man van een 25 jaar, leed sedert
een paar weken aan koorts, die niet wilde wijken voor mijne
toediening van chinine, omdat de patient die te zelden innam en
bovendien onmiddellijk weer eenige dagen op de varkensjacht ging.
Zoo meende Kwing dat het goed zou wezen, om door de dajoengs
eene bezwering (abei) te doen houden, waarbij een paar priesteressen
en een priester naar huis werden geroepen en verscheiden slaven, om
bij de toebereidselen te helpen. De hoofdzaak bestond in het offeren
van een varken en een kip, uit welker ingewanden men de voor-
teekens naging en waarbij de priesteressen de hulp der goden in-
riepen voor het herstel van den zieke en het heil der geheele familie
van het hoofd. Voor het -varken geofferd mocht worden, moesten
een paar half volwassen Kajan’s het dier in den Bloeöe goed af-
wrijven, zoodat het gereinigd boven in huis werd gebracht. Zij
gingen daarbij zoo onhandig te werk, dat het dier half gestikt
boven kwam en den geest g a f, terwijl de dajoengs nog bezigwaren
het op te dragen aan de goede geesten in Apoe Lagan. Groote ver-
slagenheid ontstond door dit ongeval en de leiders der plechtigheid
aarzelden niet, dit zoo uit te leggen, dat Kwing, blijkens dit voor-
val, erg de verontwaardiging der geesten had opgewekt. De geesten
wilden het offer niet aannemen, volgens de dajoeng, omdat het
varken niet in evenredigheid stond tot de waardigheid van het hoofd,
aangezien het te klein en een beer was. Wel sneed men het dier
open en bekeek den lever, die niets ongunstigs vertelde en behan