aan den overheerschenden invloed der moessons. De weinige regen
en de heldere lucht ran het droge jaargetijde veroorzaken een zoo
hooge temperatuur, dat de vegetatie op Java ter hoogte van 1000 M.
nog slechts in sommige opzichten haar tropisch karakter verliest;
waar dit jaargetijde niet doorkomt in zijn volle kracht als op Borneo
en Sumatra, regent het veel in iedere maand van het jaar en waar
de ononderbroken bekleeding met oerbosschen is blijven bestaan als
in Borneo, moet de hoeveelheid regen vooral in hooge streken aan-
zienlijk wezen. De zeer aanzienlijke stroomen van het eiland leggen
daarvan eene welsprekende getuigenis af. Een daardoor en door den
veel bewölkten hemel veroorzaakte aikoeling van dien aard, dat het
mos zoo welig tiert op 1000 M. hoogte boven de zee en bovendien
de boomen zoozeer in afmeting afnemen, blijft eene groote merk -
waardigheid.
Niet minder dan ik bleken mijne reisgenooten getroffen door deze
verandering der omgeving, welke zij overigens voor het eerst en
geheel onverwachts voor zieh zagen, maar de plantenverzamelaar
had meer reden, om op een goede vangst te hopen dan die op
zoologisch gebied en hoewel wij uren boven bleven, vertoonde zieh
slcchts een enkele zeer gewone vogel. Een pad door deze eigenaardige
wildemis bestond e r , maar alleen voor hem, die het meermalen
afgelegd had als een onzer dragers; hij stelde zieh aan ons hoofd,
om een geschikt punt voor uitzicht te vinden en al spoedig volgden
wij hem allen zeer getrouw, want had een merkwaardige plant of
iets anders ons opgehouden, dan verdween de gids onmiddellijk uit
ons oog en was hij al spoedig evenzeer buiten het bereik der stem,
die zieh in de moswanden verloor. Daar ook de grond bedekt was
met hetzelfde moskleed, verdwenen daaronder alle hindernissen als
omgevallen boomen en lianen; menige val was daarvan het gevolg
en dan het vinden van een steun meer geluk dan wijsheid, want
de dunste stammetjes door het mos bedekt, kregen afmetingen als
groote boomen, maar bogen toch te veel onder het gewicht van
een wankelend persoon. Wij yorderden echter toch en nu eens vrij
hoog boven den grond over steunwortels, dan weer onder de mos-
bekleeding door, trokken wij als ganzen achter elkaar het punt van
uitzicht te gemoet. Evenals de weg, bij de beklimming gevolgd,
leidde dit pad ons naar het Zuiden, wat een uitzicht naar het
Westen, dat wij wenschten, zeer onwaarschijnlijk maakte.
Om voor het verder naar beneden gaan geen tijd te verliezen,
vond ik het niet verantwoOrd, om lang boven op den Batoe Ajo
te blijven en zoo wachtten wij maar a f, wat het lot en de Bahau’s
ons bieden zouden. Deze hielden stil op het hoogste punt van den
rotswand en begonnen hier op den kant het overhangend struikge-
was weg te hakken, zoodat het niet lang duurde, of dit beletsel
voor een vrij uitzicht verdween längs den loodrechten wand een
paar honderd meter in de diepte. Een tweede gordijn wisten de
sabels der Bahau’s echter minder goed op te ruimen, namelijk het
wolkenkleed, dat zoowel onder, voor als boven ons alles voor ons
oog bedekte. In groote massa’s voerde de wind deze dampen bij
tusschenpoozen voorbij ons van beneden naar boven, maar toch
kregen wij slechts nu en dan een vluchtig uitzicht op de bosschen,
die zieh onmiddellijk beneden ons, tot ver in de diepte uitstrekten.
Het duurde langer dan een uur voor wij ook den Mahäkam wat
verder weg door het boschrijke heuvelland zagen kronkelen, maar
toen werd ook spoedig ons uitzicht naar het Oosten geheel vrij.
Dicht bij ons maakte de Mahäkam eene wending naar het Oosten
en zelfs op onze groote hoogte onderscheidden wij den Kiham
Oedang, die schuimende en bruisende zieh afteekende tegen het
overigens kalme watervlak. Overigens niets dan bosch, dat in zijne
verheffmgen en dalen den vorm van den grond weergaf en zieh
over het läge heuvelland uitstrekte tot aan den gezichteinder. Slechts
op enkele plaatsen het dichtst bij de rivier gelegen, duidde een
lichter groen en een minder overheerschen van enkele koepelvor-
tnige boomkronen op jonger bosch, dat op oude ladangs was op-
geschoten. Geen spoor van een grasvlakte doemde voor ons oog
op in dit sombere kleed; slechts enkele ladangs achter het huis
der Oema Wak, dat wij duidelijk aan den linker oever zagen liggen,
onderbraken het eentonige geheel. Een weinig in Noordelijke
richting stuitte de blik op een steil uit de omgeving oprijzenden
steenklomp, die in drie punten van boven uitliep en daar de bosschen
zieh op zijn steile hellingen niet hadden kunnen ontwikkelen
gaven hunne grijs-bruine en gele kleuren eenige afwisseling tegenover