H
I ■' H "i
vindt men naast het eigenlijk kunstsmeden tevens de vaardiglieid
van het graveeren en het inleggen der zwaarden met koper of zilver.
In deze richting brachten de Bahau-smeden het verder dan in het
vervaardigen van deugdelijke wapens, want zij zijn niet in staat met
oordeel des onderscheids een goed lemmet te smeden, In hoeverre
het ijzer tot staal wordt omgezet bij hunne wijze van bewerking,
hangt van het toeval af, terwijl ook hun harden de meest priini-
tieve méthode niet overschrijdt. De verfraaiing van een zwaard door
inleggen met koper of zilver ontneemt het ook bijna altijd een
groot gedeelte der deugdelijkheid en slechts zelden doet zulk een
wapentuig andere diensten dan die van paradezwaard.
Bij het versieren van vlakken is een van de meest geliefde
motieven de afbeelding van een dier met slangvormig lichaam zonder
of met twee (naga) of met vier pooten (asö , hond) , die de Kajans
gelegenheid geven, om vooral door het sterk verlengen der kaken
een fraai samenstel te vormen van sierlijk gebogen ljjnen. Bijzonder
duidelijk blijkt l’idée mère van deze versiering uit de deur, afgebeeld
op Pl. Cil fig. 2.
Ditzelfde motief körnt terug op de af beeldingen der lawè of kap-
stokken, dunne plankjes, die uitgesneden zijn in den vorm van
zulke gedrochten. De bovenste (Pl. CIII fig. 1), vertoont er twee met
de koppen naar buiten gekeerd, aan weerszijden van eene midden-
figuur, die eene rudimentaire menschengedaante voorstelt, bestaande
uit een groot hoofd met twee armen.
Die van fig. 2 heeft alleen twee dierenfiguren, welke, in tegen-
stelling met fig. 1, een poot hebben bij a (zie fig. 2). Hunne
lichamen e zijn naar het midden omgeslagen bij f en grijpen, uit-
loopende in gebogen lijnen als spiraal, in die, welke het einde
vormt van de poot bij g. Deze laatste wijze van afsluiting van
lijnen is bij de Bahau’s zeer gebruikelijk.
De koppen hebben de karakteristieke vervorming ondergaan,
waarbij vooreerst de bovenkaak b en de onderkaak c sterk verlengd
zijn en in spiralen uitloopen. Aan de lawè, bij fig. 2 afgebeeld, is
de bovenkaak b nog te herkennen aan de, op de afbeelding niet
heel duidelijke, smalle rij tanden, die de Bahau-kunstenaars lang
handhaven en die voor kaken een goed herkenningsteeken vormen.