
Weegluis. L a Punaife brune a antennes et hards pa~
nachós. D ie B e e r w a n z e .
Panzer XIX, tab. 20. Wolff, o , c , ates heft., f. 60, tab. 6
f- 57*
Kenteeken. De kop roodbruin, met zwarte Hippen;
het borstftuk van voren neêrgebogen, van achteren met
ftompe hoeken, geelachtig bruin; het rugfchildje met eene
gele punt; dé dekfchilden van dezelfde kleur als het borstftuk,
aan de onderzijde róód; de pooten geel; de vóet-
blaadjes bruin. Lengte 5 lijnen.
Tl oonplaats. In Augustus en verder op beziëndragende
ftruiken en planten.
Eigenfchappen. Stinken uitermaten, doch alleen wanneer
men dezelve aanraakt, wanneer de ftank hun, zoo
als aan meer anderen, als een afwerend middel dient.
17. C . JunipeRInus. Linn. Spec. 48, p. 2153.
l'A BR ic. Ent» Syst» IV , p. top , Ns. 113. De Jene-
verbesfen Weegluis. L a Punaife verte. D i e w a c lift
o l der W a n z e .
Panzer, XIX, tab. 16. Wolff, o, c . 2tes heft., f. 54, tab. 6,
f. 51»
Kenteeken. De kop klein, van voren ingekerfd; de
vierledige groene fnuit met eene zwarte punt, half zoo
lang als het lijf; het borstftuk groep, met vele ingedrukte
ftippen, en aan den buitenrand geel gezoomd; het
rugfchildje groen, met eene gele punt; de groen geflipte
dekfchilden langs de buiten zijranden geel gezoomd; de
pooten groen. Lengte 6 lijnen.
Woonplaats. Voornamelijk op de genevcrboom; veel
in
in Augustus; des winters verbergen zij zich onder de
boomfehors.
18. C. Prasinus. Linn. Spec. 49 , p. £ i54* Fa-
Bric. Ent. Syst. I V , p. 10 9 , N° . i n . De grasgroene
Weegluis. L a Punaife toute verte. D ie g r ü n e
K o h l w a n z e .
W o l f f , 2 heft., f. 49, tab. 6, f. 49* Stoll, Cim• p. 74» tab. 19,
f. 127.
Kenteeken. De kop groen, met twee overlangfche
groefjes; het groene borstftuk fmal, roodachtig gezoomd ;
het rugfehildjé en de dekfchilden groen; het vliezige gedeelte
witachtig, aan den binnenhoek met eene donkere
vlek; de vleugels w it; het lijf zwart, met eenen groenen
, bruingevlekten rand; de pooten groen. Lengte 5§
lijnen.
Woonplaats. In de bosfehen en tuinen óp verfcheiden
planten.
19. C . Dissimius. Linn. Spec. 3 1 7 , p. 2154.
F abric. Ent. Syst. I V , p. 109, N<\ 112. De groene
Weegluis met het roestkleurig achterlijf. D ie g rü n e
k o lh w a n z e m it dem r o s t f a r b i g e n u n t e r le ib e .
W o l f f , ae h e ft., f. 53» tab 6 , f. 50, a, b. Panzer XIX,
tab. 15.
Kenteeken. De kop groen, met twee overlangfche
groefjes; het borstftuk van voren met twee kleine, roestkleurige
ftreepjes; het fchildje groen, met eene roode
punt; de dekfchilden groen, met roode aderen; het vliezige
gedeelte bruinachtig; de vleugels witachtig; het lijf
zwart,