
netje er bijkomt, valt hij op hetzelve aan, en er ontftaat
een hevige ftrijd, waarbij zij elkander zoo fterk kunnen
knijpen, dat er foms gaten in de dekfchilden door
ontftaan. Waarfchijnlijk kerven zij kort na de paring,
immers ziet men er vele in den herfst onder de eiken
boomen dood liggen. Swammerdam ( Bijbel der N a tuur
, I D. bl. 282,) verhaalt, dat hij eene dezer torren
een weinig honig aanbiedende, deze dit zeer gretig inzo
o g , en hem daarna als een klein hondje naliep.
2. L . Parallelepipedus , Linn. Spec. 6 , p. 1590.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 239, N ° . 11. De
Balkachtige Tor. L a petite Biche. D e r p l a t t l e ib ig e
Kamk a f e r .
Olivier, Ent. Tom. I , No. 3, p. 17» pl. 4, f. 9 , a, b. SchAef-
fer, Elementa Entomologica, tab. toi.
Kenteeken. De kop fmaller dan het borstftuk, fijn ,
als fegrijn leder geftippeld, en twee gladde knobbeltjes;
aan den binnenkant der kaken bevindt zich een opwaarts
gebogen tand; het borstftuk glad, fijn geftippeld, in de
lengte gegroefd en fmal gezoomd; het rugfchildje driekantig
, van achteren rondachtig; de dekfchilden fijn geftippeld;
de voorpooten getand, de overige met twee
dorens; het geheele dier is als platgedrukt en zwart.
Woonplaats. Aan de ftammen van eiken en wilgen.
Men ziet haar in Junij en September des avonds te voor-
fchijn komen.
CXCI. DE V E L - of L E ER K E V ER . (D E R -
M E S T ES.')
Gejlachts-Kenteekcn. De fprieten knodsachtig, het
knodsn
n
o 3
knodsje bladerig , met drie dikke leedjes ; de borst bol,
bijna ongezoomd; de kop omgebogen en onder het borstftuk
fchuilende.
1. D. L ardarius, Linn. Spec. i , p. 1592. Fabric.
Ent. Syst. % Pars 1 , p. 227, N ° . 1. Het Spek-
Torretje. L e Der meste du lard. The Dermeste. Der
S p e c k k a f e r.
Olivier, Ent. Tom. I I , No. 9, p. 6, pl. 1, a, b.
Kenteeken. De kop zwart, de fprieten roestkleurig,
het borstfchild zwart, met eenige korte gele haartjes ; het
driekantige rugfchildje zwart; de dekfchilden, de voorfte
helft graauw met zwarte flippen, de achterzijde zwart;
de graauwe kleur wordt door de haartjes veroorzaakt,
waarmede dit deel digt bezet is , terwijl de zwarte flippen
de eigenlijke grondkleur der dekfchilden uitmaakt.
De pooten zwart.
Woonplaats. Overal waar vette zaken zijn; op het
veld in aas , in de huizen in het fpek en vleesch, in
kabinetten van vogelen en infecten, in bontwerk , enz.
, Voedfel. De vette en weeke deden van dieren. Het
masker is nog vraatzuchtiger dan de kever zelve , want
dit eet ook vederen en wollen ftoifen. De tor doorknaagt
ook de fchalen der eijeren, om aan het wit en den dojer
te kunnen komen.
Voortteling. Het uit het ei gekomen masker vervelt
in 4 maanden driemaal, waarna het in eene pop verandert
, en 4 weken daarna komt de tor ten voorfchijn.
Eigenfchappen. Zij doorboren zelfs het hout, om
bij voedfel te komen , dat hun aanftaat.
C 2. D.