
Woonplaats. Op verfcheiden foorten van planten.
Eigenfchappen. Roofzuchtig, maken zij zich de
maskers van de fchild- en bladkevers ten buit.
10. C . R ufipes. Linn. Spec. 24, p. 2135. Fa-
bric. Ent. Syst. I V , p. 9 3 , N ° . 56. De roodpooti-
ge Weegluis. D i e r o t h f u s f i g t e W a n z e .
Wol f f , I heft., f. 9. tab. 1, f. 9.
Kenteeken. De bruine, als koperglanzende kop digt
geflipt, aan de punt twee groefjes; de oogen zwart; het
borstfluk , van dezelfde kleur, is voorwaarts necrgebo*
gen , verbreedt zich zijdwaarts, en is aan de beide achterhoeken
met eene kleine, fcherpe punt voorzien; het
fchildje eenigzins verheven van kleur gelijk het borstfluk,
en met eene roode punt; de vleugels bruin; het lijf
zw ar t, langs de zijden met roestkleurige vlekjes, de
pooten rood, met bruine flippen. Lengte 6§ lijn.
Woonplaats. In den zomer op vele planten, inzonderheid
op de distelen en de wilgenflammen in de
bosfchen.
Eigenfchappen, Zij knagen niet Hechts aan planten ,
maar zuigen ook de rupfen uit.
1 1 . C. Nigricornis. Linn. Spec. 191 , p. 2136.
Fabric. Ent. 1Syst. IV , p. 94 , N a. 59. De bruingele
Eoschweegluis. D i e w a n z e m i t f c h w a r z e n
j f ü h l h o r n e r n .
Wolf f , 4 heft., f. 137, tab. 14, f. 132, a, b, c, d. Stoll,
Cim, p. 120, tab. 29, f. 210.
.-Kenteeken. De kop geflipt ,, met twee overlangs loo*
penpende
ftreepjes; de fprieten zwart; het borstfluk flomp,
gedoomd, ingedrukt, geflipt en met vier overlangs looiende
ftreepjes; het fchildje geflipt, aan de punt inge-
drukt; de dekfchilden geflipt, en met alle de1 genoemde
deelen graauwgeel; het vliezige gedeelte der laatfle glanzend
geelachtig, eene bruine flreep aan de punt en aan
den binnenhoek eene zwarte vlek; de vleugels aschgraauw;
het lijf zwartachtig; de uitflekende rand graauwgeel, van
achteren met vier punten; de pooten graauwgeel. Lengte
I duim.
Woonplaats. In Mei en Junij op de bosch-Andoorn
('Stachys fyhatica LP)
12. C . M a r g in a t u s . Linn. Spec. 2 8 , p. 2137.
F a b r ic . Ent. Syst. IV , p. 126, N° . 1. C o r eu s
m a r CIn a t u s . De gezoomde Weegluis. La Punaife
a oreilles. D ie S a u rn w a n z e .
S t o l l , Cim, tab. 5 , f. 37* W olff, o , c , itcs heft., f. 20,
tab, 3 , f. 20.
. Kenteeken. De donkerbruine kop in het midden overlangs
met een groefje; de fprieten in het midden ros ;
het borstfluk flomp, gedoomd, bruin, met vele ingedrukte
flippen; het fchildje lichter bruin; de dekfchilden graauw-
achtig bruin; de vleugels witachtig; de pooten rosachtig
geel. Lengte 6 lijnen.
Woonplaats In de bosfchen, inzonderheid aan den
vuilboom ( rhamnus frangula LP) , op het gewoon
forbenkruid, op de dille en in de tuinen op velerlei
planten.
Eigenfchappen. Heeft eenen flerken, onaangenamen
appelreuk.
M 4 13-