
fchiklje en de dekfchilden rood, op de laatfte eene
figuur in de gedaante van eene V , en twee rondachtige
vlekken, alle zwart; het vliezige deel bruin met wit
gezoomd; het lijf rood, voor en achter zwart; de poo-
ten harig en bruin. Lengte ruim 4 lijnen.
Woonplaats. In Julij op het bilfenkruid, op de madelieven
en andere planten.
Voortteling. Zij legt roode langwerpig ronde eijeren,
de jongen zijn zeer onaanzienlijk en ongevormd.
Eigenfchappen. Zij hebben eenen Thijmachtigen reuk.
31. C . Equestris. Linn. Spec. 7 7 , p. 2172.
Fabric. Ent. Syst. I V , p. 147, N<>. 43. L ygaeus
tt^üESTRis. De Ridderlijke Weegluis. L a Punaife
rouge a bandes noires et taches blanches. D i e R i t-
t e r «v a n z e.
W qlff, i heft, f. 24, tab. 3 , f. 23.
Kenteeken. De zwarte kop heeft in het midden eene
roode vlek ; het borstftuk van voren zwart, naar achteren
rood; het fchildje zwart; de dekfchilden rood, in
het midden met eene zwarte ftreep , het vliezige gedeelte
zwart met wit gezoomd en in het midden eene witte
vlek ; de vleugels doorfchijnend; het lijf rood met vijf
zwarte punten; de pooten zwart. Lengte 6 lijnen.
Woonplaats. In Junij op zonnige plaatfen, op ver-
fcheiden planten.
Eigenfchappen. Men wil, dat zij de bedweegluizen
vervolgen en verft inden.
32. C . Apterüs. Linn. Spec. 78 , p. 2172. Fab
r ic . Ent. Syst. I V , p. 161 , N°. 90. L ygaeus
' AlPa
p t e r u s . De ongevleugelde Weegluis. L a Punaife
rouge des Jardins. D i e u n g e f 1 ü g e 11 e VV a n z e.
SutZER, A b g e k . G e f c h . d e r I t i f . , p. 97, tab. X , f. 14.
StOLL, Cim. 2, tab. i g , f. 103. W olff, 3 heft, f. 108, tab.
XI, f. 102.
Kenteeken.* Kop en pooten zw a r t; het borstftuk
rood, met twee zwarte dwarsftrepen; de dekfchilden
rood met twee zwarte flippen; het lijf zw a r t, de ringen
en de randen rood gezoomd ; de pooten zwart.
Lengte 4 lijnen.
Zeldzaam komt deze wants gevleugeld voor, doch
in dat geval zijn de vleugels bruinachtig, en derzeïver
vliesachtige gedeelte zwart.
Woonplaats. Aan de flammen van Olme- en Linde-
boomen.
Voortteling. De paartijd valt in het laatst van Maart
o f begin van ApriL
Eigenfchappen. Fraai van leven, kunnende de flreng-
fte koude en bvandendfte zonneftralen doorflaan. Sterk
gekwetst, blijven zij nog lang voortleven. Zij houden
zich troeps wijze te zamen.
33. C. Saetatoriüs. Linn. Spec. 93 , p. 2176.
Fabric. Ent. Syst. I V , p. 176, N°. 147. L ygaeus
SALTATORius. De fpringende Weegluis. D i e h ü p-
fend e Wü r gw a n z e .
Wol f f , 2 heft, f. 77, tab, 8, f. 74, a , b.
Kenteeken. In den breeden /zwarten aan de punt
roestkleiirigen k o p , ftaan groote eironde zeer uitpuilende
zwarte obgen; het zwarte borstftuk, dat goudglanzig,
N 2 aan