
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 78, p. 7, pl. 1 , f. 7, a , b. Scolytus
typograpliHS.<— IIerbst, I Th., p. 6a, ta,b. 3 D.
Kenteeken. De kop en het borstfchild bijna zoo lang
als het overige gedeelte van het lijf; de fprïeten hebben
vooraan een plat knopje: de dekfchilden zijn gegroefd en
gehippeld, van achteren als afgebeten o f ongelijkmatig
getand en maar weinig langer dan het borstihik; de
kleur is gewoonlijk okergeel, doch gaat fomtijds in het
bruine over. Lengte 3 , breedte 2 lijnen.
Woonplaats. Voornamelijk op Pijn- en Denneboo-
men , maar ook op wilgen.
3. B. Chalcographus, Linn. Spec. 5 , p. 1601.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 365 , N ° . 5. De
Plaatfnijder. D e r r o t h f l u g l i c h t e Ho l z k ü f e r .
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 77, p. 7 , pl. 1 , f. 8, a , b , c,
Scolytus Chalcographus.
Kent celen. Het borsthuk fomtijds zwart, fomtijds
bruin, o f okergeel en aan de zijden bruinachtig; de
dekfchilden verfchillen, even zoo in kleur, en zijn van
achteren afgerond; de gedaante is rolrondachtig; het ver-
fchil der kleur , inzonderheid die van de dekfchilden
fchijnt van den meer of minderen ouderdom voort te komen;
zijne lengte bedraagt naauwelijks ééne lijn.
Woonplaats. Onder den bast van verfcheiden boomen.
4. B. Micrographus , Linn. Spec. 7, p. 1601. Fab
r ic .. Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 366, N°. 8. Het
'Schrijftorretje. D e r R o s t f a r b i g e H o 12 k a f e r.
Ou-
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 78, p. 9, pl. 2, f. ia , a, b. Scolytus
Micrographus.
Kenteeken. Rolrond, ruig, rosachtig, de dekfchilden
fterk gcftippeld,
Woonplaats. Aan verfcheiden boomen, inzonderheid
aan Pijnen en Dennen, die ziekelijk zijn.
CXCII. DE BOORKEVER. (.PT IN U S.)
Gejlachts-kenteeken. Draadvormige fprieten , van wel"
ke.de laathe geledingen grooter zijn dan de eerfte, het
borstihik rondachtig, on gezoomd en omvat den kop.
1. P. Pertinax , Linn. Spec. 2 , p. 1604. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 237, N y. 5. A nobium Pertinax*
Het hardnekkig Boortorretje. L a vrillette Savoyarde.
D e r h a l s f t a r r i g e Bo h r k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. I I , No. 16, p. 6 , pl. i , f. 4 , a , b.
Kenteeken. De kop als in het borstfchild ingewikkeld;
de fprieten bruin, het borstihik gewelfd, met twee
kleine bultjes, en in het midden eene holte, aan beide
zijden, van achteren een dwars , geel ftreepje ; het rug-
fchildje een weinig afgerond; de dekfchilden met holle
ftipjes als geilreept, en, even als het borst huk, bruin,
het lijf en de pooten zw art, de buik grijsachtig ruig.
Lengte 2J, breedte 1 lijn.
Woonplaats. In de huizen, in het houten huisraad ,
vindt men hem in het voorjaar veel, ook in holle
boomen.
Eigenfchappen. Bij de minite aanraking houden zij
zich op de hardnekkighe wijze als dood, zoo dat zij
C 4 noch