
F a b r ic . E nu Syst. III, pars 2 , p. 102 , N V 3° 5*
N o c t u a . De vlinder Orion. D ie Ei chbaumeul e .
Sepp, 1. D. 4e St. 9e Verh. bl. 41, tab. 9, f. 7, M. f. 8, F.
Kenteeken. De voorvleugels groen, onregelmatig zwart
gevlekt, de zijrand met witte en zwarte vierkante blokjes;
de achtervleugels aan de geleding geelachtig grijs, naar het
einde zwart, de rand aan de zijden met witte grootere
en kleinere vierhoekige blokjes.
Woonplaats. In Julij en Augustus op eiken- en beu->
kenboomen.
126. P h . t r id e n s . Linn. Spec. 1130. p . 2563.
F a b r ic . Ent. Syst. III, pars 2 , p. 105, N° . 314.
De Drietand. Le Phalene de VAubepine. D e r A b r i-
kof eneule.
S e p p , IV. D. 4e Verh. bl. x i, tab. 4. R o e z e l I.D. ie St.bl.227,
tab. 8. P a n z e r XVIII. tab. 24*
Kenteeken. De grondkleur der bovenvleugels geelachtig
graauw, op hun midden eene zwarte figuur, een’
drietand gelijkende, en voorts andere, die takkig zijn;
dwars over dezelve loopt een zwarte lijn, welke het doet
fchijnen , als o f er twee vleugelen, de eene korter dan de
andere, op elkander lagen, de buitenrand geelachtig met
eene dubbelde rij zwarte Hippen; de achtervleugels geel,
aan den achterrand met zwarte ftippen.
Aanmerking. Bij het eerfte aanzien zoude men het
ligtelijk daarvoor houden, als of deze kapel met de P f i,
hier voor vermeld, eene en dezelfde ware: dit evenwel
is zoo niet, zijnde dezelve twee foorten, welke uit twee
verfcheiden rupfen voortkomen, gelijk dit uit vergelijking
van de rupfen bij se p p ter aangehaalde piaatfen blijken kan.
Woon-
Woonplaats. In Junij en Julij op de abrikoosboomcn
en verfcheiden planten.
Voortteling. De rups in October volwasfen zijnde,
maakt zich een fpinfel, hetwelk zij doorgaans tegen een*
boom of een ftuk hout plaatst, om daarin de verandering
tot eene pop te ondergaan, komende de kapel niet voor
Junij of Julij des volgenden Jaars teu voorfchijn.
127. Pu. a f f in is . Linn. Spec. 144. p. 2563. F a b
r ic . Ent. Syst. III. pars 2 , p . 8 7 , N». 258. N o c t u a .
De Paarftip. De Bloedverwant. D e r I t a l i a n i f c h e
A n v e r w a n d t e .
S e p p , IV. D. 3e verh. bl. 9, tab. 3.
Kenteeken. De voorvleugels bij fommige zwartachtig,
bij andere rosachtigbruin , met kromme zwarte en rosle
ltrepen, aan den hoek van den binnenrand een dubbelJ
• zwart vlekje; de achtervleugels zwart met eenen geelen
rand.
Woonplaats. In Mei op olmenboomen.
Voortteling. De rups fpint zich in tusfehen twee bladeren,
en verandert daarin tot pop omtrent half Junij,
uit welke de kapel vier weken daarna ten voorfchijn komt.
128. Ph. l in a r ia i . Linn. Spec. 1132, p. 2564.
F a b r ic . Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 92, N E 274.
N o c t u a . De getrippelde Nachtkapel.
Sepp, IV. p . xoa Verh. bl. 29, tab. 10, f. 1-----8.
Kenteeken. De kop van voren w it; de borst grijs,
vooraan wi t , langs de zijden met een’ zwarten rand; de
vleugels ros en grijs gemengeld, met eene roodbruine
Y 3 Itreep