
ingedrukte flipjes, welke ftrepen vormen, geteekend ; de
kleur is zeer verfchillend, blaauw, rood, groen go udglan-
z i g , dikwijls met twee purpere goudflrepen over de lengte
der dekfchilden ; de pooten rood, de achterfle dijen
met een’ tand gewapend. Lengte 5 lijnen.
Woonplaats. Op waterplanten, als plompen, aan het
r ie t, aan de biezen en watereppen.
Voortteling. Men meent, dat de nimf zich, als een
bruin bolletje, aan de wortels van waterplanten hecht.
Eigenfchappen. Door middel der haartjes , met welke
het lijf van onderen bewasfen is , kan dit infect zich aan
de oppervlakte des waters houden, en zich fnel bewegen.
2. L . Melanura. Linn. Spec. 2 , p. 1068. Fa*
b r ic , Ent. Syst. I , pars 2 , p. 340, N° . 5. De
zwart geflipte bastaard Boktor. D e r S c h w a r z a f t e -
r ig e A f t e r b o c k k a f e r .
Olivier Ent. Tom. IV , No. 73, p. 6 , pl. 1, f. 6. Panzer
IX. 10.
Kenteeken. De kop en borstfluk zwart , 'bij fommige
met gele wol gedekt; het rugfchildje zwart; de dekfchilden
puntig uitloopende, rosachtig, langs den naad
en aan de tippen zwart gedipt, als fegrijn; de pooten
zwart. Lengte gewoonlijk 5 lijnen.
De kleur der dekfchilden verfchilt bij fommige, zijnde
wel eens donkerder o f lichter rood, of roodgeel.
Woonplaats In Junij en Julij op velerlei veldbloemen ,
op de bramen en fchermdragende planten.
C CV I. DE BASTAARDK EVER. ( N E C T -
D A L 1S.-)
Gejlachts-Kenteeken. Borstelachtige o f 'draadvormige
fprie-
113
fprieten ; vier draadvormige voelertjes ; de dekfchilden
korter dan de vleugelen ; de flaart enkel.
1. N. Major. Linn. Spec. 1 , p. 1878. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p. 356, N° . 1. Molorchus
abbreviata. De groote Bastaardkever. D e r g ro s f e
F l i e g e n k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 74, p. 5 , pl. l , f. 1, a , b. Panzer
IX , tab. 20.
Kenteeeken. De kop zwart, van voren met een in ge*
drukt dreepje; het borstfluk zwartachtig, eenigzins behaard,
in het midden gevoord; het rugfchildje geelachtig
ros; de dekfchilden rood, aan het einde afgerond; d e ,
met eenige geelachtige ribben bezette, vleugels liggen
bloot ; de pooten geelachtig ros. Lengte 1 duim.
Woonplaats. In Julij Jop oude wilgen en verfcheiden
fchermdragende planten.
2. N. Minor. Linn. Spec. 2, p. 1878. Fabric.
E n t. Syst. I , pars 2, p. 357, N ° . 3. Molorchus
dimidiata. Het kleine Bastaardbokje. Necydale capricorne.
Der kleinere H o l z b o c k .
Olivier. , Ent. Tom. IV , No. 74, p. 6 , pl. 1, f. 2, a , b, Pa«w
z e r IX , tab, 21.
Kenteeken. De kop en het borstfluk zwart; het rug*
fchildje, even als de dekfchilden, kaneelkleurig, de laat-
flen geflipt, en met een wit-fchuinsch flreepje aan het achtereinde;
het lijf van onderen zwartachtig; de dijen
bruinachtig, aan het einde peervormig geknopt; de pooten
geelachtig. Lengte 4J lijn.'
Woonplaats. In Mei aan de dunne takjes der boo-
H men,