
Srpp, 4e d ., 5e Verh., bl. 15, tab. 5, f. 8 M., f. 7 F.
Kenteeken. De fprieten kamvormig; de vleugels getand,
grijs, met zwarte trekken, langs den buitenrand
met eene gegolfde witachtige ftreep; op de acht er 11e,
witachtige , met eenen zwarten kring omgevene ,
oogjes.
Woonplaats. Op de eiken.
Voortteling Zij legt hare eijeren bij elkander ; 14 dagen
daarna komen de rupfen u it , d ie , omtrent 3 weken
daarna, in den grond kruipen, om te verpoppen.
60, Ph. d o l a b r a r ia . Linn. Spec. 20 7 , p. 2451.
F a b r ic . E n t. Syst.. I I I , pars 2 , p. 138., N°* 32.
Het gefchaafde Uiltje. De Linde Knodsvlinder.
Sepp, ze d ., 15e Verh., bl. 59, tab. 15. Sulzer ,,G c/cA., f.
161 , tab. 22], f. 9.
Kenteeken. De voorvleugels hoekig, geelachtig, met
bruine roestkleurige ftrepen, die van achteren lichtgeel,
aan den binnenhoek, gelijk ook den laatllen ring van het
lijf bruin violetkleurig.
Woonplaats. In Junij op de linden.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in het begin van
ju n ij; binnen 14 dagen komen de rupfen uit; in het begin
van Augustus maken zij zich een verblijf van zamenge-
fponnene aarde; andere fpinnen zich in tusfchen eenige
dorre bladeren, en veranderen daarin tot poppen; deze
Wijven den winter over, wanneer de kapel in het midden
van Junij uit dezelve ten voorfchijn komt.
61. P h. p r u n a r ia . Linn. Spec. 208, p, 2452.
Fabric. Ent. Syst. III) pars 2 , p. 141, N° 43.
Pha-
S°S
Phal/ena.* De Spanrupskapel der Pruimenboomen.
De Oranje Ypetakvlinder. P f l a u m e n f p a n n e r .
Sepp. o. c, , 2e d ,, 6e ft,, 8e en 9e Verh,, bl, 31, tab, 8 en 9,
f. i i en 13 M , f, 12 F,
Kenteeken. De vleugels eenigzins getand, hoog oranj
e , en als met bruin beftoven; op ieder een klein bruin
vlekje , hetwelk fommige mannetjes, evenwel niet op de
achtervleugels hebben.
Woonplaats. In Junij op velerlei bloemen.
Voortteling. De rups,, jn Augustus uit het ei gekomen
blijft zonder voedfel den winter over, tot dat z ij,
in April des volgenden jaars, wederom ijpe bladeren
kunnende bekomen, zich daarmede voedt; in het begin
van Mei zich ingefponnen hebbende, in eene pop verandert,
uit welke, 4 weken daarna, de kapel voortkomt.
62. Ph. margaritata. Linn. Spec. 231, p. 2455.
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 13 1 > N ° . 10.
D e r Pe r l enfpanne rme s f e r ,
Sepp,, 2e d 3e Verh,, bl, iY, tab, 3 , f, 3, 4 en 7, Panzer
- XVIII, tab, 23,
Kenteeken. De fprieten kamvormig; de voorvleugels
hoekig uitgefneden als eene S , bleekgroen, roodachtig,
wit gezoomd, en twee gebogene witte ftrepen ; de achtervleugels
van dezelfde kleur, getand en eene witte ftreep
dwars over dezelve. *
Woonplaats. Op de eiken.
Voortteeling. Zij legt hare eijeren in het begin van
September, acht dagen daarna komen er de rupfen uit
voort» deze overwinteren....?
63. Ph,