
Kenteeken. De kop zwart bronskleurig, het borst-
ftuk van voren met 4 tanden, de twee middelde digt bij
elkander , bronskleurig; geen rngfchild, de dekfchilden
geftreept, over dezelve loopt eene zwarte boogswijze ftreep;
de voorpooten aan de zijden met vier tanden gewapend.
W>onplaats. Op de weiden, in de mesthoopen.
Voortteling. P
Eigenfchappen. P
5. S. N a s ico rn is , Linn. Spec. 1 5 , p. 1537. Fa-
b r ic . Ent. Syst. 1 , pars. 1 , p. 1 4 , No. 38. De
Rhinoster- o f Neushoorntor. L e Moine. Rhinoceros.
D e r N a s h o r n k ä fe r .
Olivier, Ent. T. 1 No. 3, p. 37, pl. 3, f. 19. a , b , c , <3.
R oesel, i i D , ie. St, bl. 71, tab. 6, 7 , 3, 9. Panzer, Fauna,
D. i , tab. 3.
Kenteeken. Op den kop een opftaande achterwaarts
gebogen hoorn; het borstftuk drietandig ingefneden, de
dekfchilden, tusfchen welke het rugfchildje zich bevindt
, glad; het lijf bruin, bij fommigen wat donkerder
, bij anderen wat lichter, van onderen met rosfe
haartjes bezet; de voorpooten zijwaarts met drie tandjes
voorzien.
Woonplaats. In de looijersrun, op de fcheepstimmer-
werven, in de broeibakken en bij oude boomen.
Voortteling. Zij paren in Junij en Julij: gepaard
zijnde, houdt het mannetje zich zoo vast aan het wijfje,
dat men dezelve eerder aan Hukken trekken, dan dat zij
zich los laten zouden.
Eigenfchappen. Vliegt zeldzaam en traag; half vertretreden,
kruipen zij nog langen tijd voort. De mannetjes
zijn zoo geil, dat zij zich met doode wijfjes zelfs trachten
te paren.
6. S. N u c h ic o r n is , L . Sp 24, p. 1543. F a b r ic .
Ent. Syst. 1 , pars. 1 , p. 5 8 , No. 192. De Nek-
hoornige Tor. D e r N a c k e n h o r n k a f e r .
Olivier, Ent. T. 1 , No. 3 , p. 146, pl. 7 , f. 53. R oesel, i i D.
1 ft. bl. 17. tab. A. f. 3 en 4. Panzer, Fauna, No, 1 , tab. 53.
Kenteeken. Achter op den kop een hoorn, die een
weinig voorover gebogen i s ; het borstftuk bronskleurig,
aan de voorzijde ingedrukt, en aan beide zijden verheven
; geen rugfchildje; de dekfchilden zw ar t, onregelmatig
roestkleurig gevlekt; het lijf van onderen, en de
pooten zwartachtig gebronst; de fchenkels der voorpooten
hebben aan de zijden vier tanden.
Woonplaats. In den koe- en paardenmest op de weiden,
onder de vuilnishoopen: fomtijds vindt men hem
reeds vroeg in de lente en ook nog laat in den herfst.
Voortteling. P
Eigenfchappen. P
7. S. V acca , Linn. Spec. 2 5 , p. 1543. Fabric.
Ent. Syst. 1 , pars. 1 , p. 5 5 , No. 179. Het koetje.
L a Vache. D e r K u h k a f e r .
Oliv ier , Ent. T. 1 . No. 3, p. 128, pl. 8, f. 65, a, en b.
P anzer, No. i , tab. 50,
Kenteeken. De kop bronskleurig , met twee regte
ver