
golfde dwarsflreepjes, die afgebroken en niet over de ge-
heele breedte der dekfchilden uitgeftrekt zijn; het lijf van
boven glanzig goudgroen, van onderen glanzig goud-
purper, met rosfe haartjes. Somtijds vindt men er ongevlekt
, o f geheel groen.
Woonplaats. Op bloemen.
34. S. Nobilis , Linn. Spec. 81 , p. 158a. Fabric.
E n t. Syst. I , b. p. 119, Np. a. T richius nobilis.
De Edele Tor. Cetoine noble. L c Verdet. D e r E d e 1-
k a fe r .
O u vier, Ent. T . I , No. 6 , p. 59, pl. 3 , f. 10, a , b , c. Panie
r 4 1 , t. 13. R oesel, I D . , 2de St. bl. 5 1 , t. 3 , f. 1—5.
Kenteeken. De fprieten zwart, het borstfchild groen,
met fijne geelachtige Hippen; het rugfchild hartvormig;
de dekfchilden korter dan het lijf, eenigzins ruw, groen,
met geel gedipt; het lijf glanzend kopergroen , de borst
geel behaard, de pooten rood koperkleurig. Lengte 7
U 1.
Woonplaats. Op de bloemen van vele fchermdragende
planten, ook op de vlier en de rozen.
Voortteling. Het masker maakt in April van verrot
hout eene pil, in welke het, na verloop van 4 weken,
in eene tor verandert.
Eigenfchappen. De kleur van deze tor is zeer veranderlijk
, zoo dat foms de anders groene kleur roödach-
tig is.
35. S. Fasciatus , Linn. Spec. 70, p. 1583. Fabric.
Ent. Syst. I, Pars a , p. 119, N° . 4. T richius
Fascittus. Het Bloemkevertje. L a livrée d'ancre. D e r
b a n d i r t e Erd k a f e r .
OuviER, Ent. Tom. I , No. 6, p. 61, pl. 9, f. 84.
Kenteeken. De kop en het borstfluk zwart, de fprieten
bruin; het fchildje driekantig, zwart met rosachtige
haartjes bedekt, de dekfchilden bleekgeel zwart gezoomd,
ieder met drie zwarte vlekjes, een’ afgebroken band
vormen; het lijf van onderen zwart, aan het einde g e e l,
de pooten zwart. Lengte 3! lijnen.
Woonplaats. Op rozen, distelen, fchurftkruid enz.
Voortteling. ?
Eigenfchappen. Vliegt aanhoudend en zeer ligt.
36. S. Sabulosus, Linn. Spec. 4 8 , p. 1585* Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 86, N ° . a. T rox
fabulofus. De Zandtor. L e fcarabée perlé. D e r
Sandige E rd k a f e r .
Ouvier, Ent. Tom. I , No. 3» P* ph ■ *» f» 1 , R, b , c. T rox
Sabulosus.
Kenteeken. De kóp eenigzins als fegrijn geflippeld;
de fprieten zwart, aan hun grondiluk behaard; hetborst-
ftuk ongelijk , bultig, aan de zijden een weinig behaard,
her rugfehildje tamelijk groot, van achteren rondachtig,
de dekfchilden breed, van achteren rondrimpelig met verheven
Hippen van ongelijke groote, en vierflrepen in de
lengte, langs de zijden behaard; de voorfle fchenkels zijn
platachtig, breed.
Woonplaats. Op . zandige plaatfen , vooral op dezulke,
welke verheven zijn en op de zonnefchijn liggen; ook
op de wegen. —■ Vliegt des avonds.
cxc.