
, Voort teling. In September vindt men deze rupfen;
in het laatst dezer maand fpinnen zij zich in , en worden
poppen, uit welke de kapellen eerst in Ju pij van het
volgende jaar ten voorfchijn komen,
76. Ph, chenopodiata. Linn. Spec, 24(3. p. 2475,
Fabric. Ent. Syst, IJL pars 2 , p, 19 1 , N° , 227, De
Kajatehoutvlinder, D e r Ac k e r - T r i s p fp a n n e r ,
Sepp. IJ. D, 4e vevh, bl. 15, tab. 4. JCleemanBeijt. f. 313, tab,
37. Panzer, XVIII. tab. 04.
Kenteeken, De voorvleugels lichtgeelachtig bruin, hier
en daar met graauw vermengd, aan de punt van voren,
eene fmalle zwarte vlek, waarop eene lichte ftreep volgt,
gaande van den voor- tot aan den achterrand, het mid-
den donkerbruin; de achtervleugels grijs, van achteren
met een’ geelachtigen hand.
Woonplaats. Op het ganzevoet {che nop odium ru~-
brum L.').
Voortteling, Zij legt hare eijeren in het begin van
Julij op de eyengemelde plant , 10— 12 dagen daarna ka-
men er de rupfen uit voort, in het begin van Augustus
kruipen zij in den grond om tot pop te veranderen; blijven
in die gedaante den winter over, komende de kapellen
eerst in Junij des volgenden jaars daaruit ten voorfchijn,
77. P h , c e n t u m n o t a t a . Linn, Spec. 724« p. 2475,
Fabric. Ent. Syst. III, pars 2 , p. 19 1 , N°. 228, D e r
S c h im m e l .
Sepp, IV, D. 7 , en 8e Verh, bl. 21, tab, 7 , en 8.
Kenteeken. De grondkleur der voorvleugelen bruin, in
het midden een’ breeden witgrijzen band, met zwarte
Greepjes en trekjes geteekend, langs den buitenrand eene.
witte gegolfde ftreep, voorts roestkleurige, gedachtige
en witte vlekjes en ftreepjes; de achtervleugels gedachtig
grijs met een bruinachtigen rand.
Woonplaats, Op elzen.
Woonplaats. Op het Fonteinkruid. ([Potamogeton X .)
0 Voortteling. De rups omtrent half Augustus volwas-
fen zijnde, fpint zich tusfchen de bladeren in , en is den
volgenden dag eene pop, uit welke de kapel nog m het
laatst van dezelve maand ten voorfchijn komt.
. 78, Ph, m ia t a . Linn. Spec, 249, p. 2476. F a b r ic .
Ent. Syst. III. pars 2 , p. 180, N°. JB3. Het Bramenkrammetje.
De Drienulnachtkapel.
E’ admiral. Ittf. p. 33» tab* 3»» f* 3» 4> 5* Reaumur Inf. LI,
p. 364, tab. 29. f. i i—'13»
‘ Kenteeken. De fprieten draadvormig; de voorvleugels
graauwachtig met drie groene banden, hier en daar met
geel en bruin gemengd, en tusfchen beide eene breede
bruine gegolfde ftreep; de achtervleugels bruingeel, met
gene witte gegolfde ftreep; de onderzijde lichtgeel.
Woonplaats. Op de bramen en aardbeziën.
Voortteling. In het begin van Mei verandert'de rups
ip eene pop, uit welke, na verloop van 15— 18 dagen,
de kapel ten voorfchijn komt.
79. Pu, prunata* Linn. Spec. 250. p. 2476. Fabric.
Ent. Syst. III. pars 2, p, 178. N°, 175* Pha-
EAbna, De Wortelhoutvlinder. D e r Gr auf lüge l .
Sepp. o, c. , I. D. 6. St. 5e Verh. bl. 21, tab. 5, f.6,M. f.7,F»
Kenteeken. De voorvleugels donkergraauwachtig bruin,
met twee bogtachtige wit en gedachtige ftrepen en don-
V 5 t e *