
deren zwart, de pooten vaal graauw. Lengte omtrent
i lijn.
Wwnplaats. In den bloefem der wilgen, van welke
hij de bloemknopjes in het voorjaar vernielt.
15. C . Pomorum. Linn. Spec. 46, p. 1764. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 2 , p. 444, N Q. 209. De appelbloefem
Snuitkever. D e r A p f e lb lü t e n k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. V. No. 83, p. 224, pl. 3 , f. 27, a. b. CuR«
CUtIO RHYNCHAENUS pOniOTUttl.
Kenteeken. De fnuit zwart; het borstfchild kort,
roestkleurig bruin, over de lengte geftreept, van achteren
een’ rosacbtig grijzen band, de voorpooten langer dan de
overige, met een’ grooter tand voorzien, en roestkleurig
bruin. Lengte iets meer dan a lijnen.
Woonplaats. In den appelbloefem, dikwijls treft men
<het masker aan in den nog gefloten bloemknop.
Voortteling. Komt fpoedig tot volkomenheid, verandert
nog in den bloefem alvorens dezelve afvalt; wanneer
de kever zich een’ opening ter uitgang boort , hetwelk
aan de doorboorde, verdorde bladeren waargenomen
wordt.
Eigenfchappen. De verwoesting , welke menigmalen
aan den appelbloefem gefchiedt, wordt door het masker van
dezen kever aangerigt, zijn aanwezen kan men van bui"
ten aan de bloemknoppen, wanneer die geel o f roodachtig
geel worden en verdroogen, befpeuren.
16. C. Nucum, Linn. Spec. 59, p. 1767. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars a , p. 440, N°. 192. Het nooten
Snuit-
Snuitkevertje. Le Charanson Trompette. D e r Ha-
f e l n u s z r u s s e l k a f e r .
OuviER, Ent. Tom. V. No. 83, 4 , p. 215, pl. 5» 4 a* et b»
Curculio rhyncharus nagum. P a n z e r X, tab. 21. Roesei. ,
F. D. ft. p. tab. 5. 6.
Kenteeken, De fnuit zoo lang als het l ij f , bij fommi-
gen korter, glanzig bruin; het borstftuk en de dekfchil-
den graauwachtig bruin, fomtijds rosachtig geel, de laat-
ften geftreept, de fchenkels fterk getand, de pooten zwart.
Lengte 3 lijnen.
Woonplaats. Op de hazelftruiken.
Voortteling. De paring gefchiedt in Augustus, het wijfje
boort een gaatje in de hazelnoot, legt er haar eitje in ,
terwijl het masker zich met de noot voedt, bereidt het
zich ter verandering; boort zich dan een gaatje in de
noot, en valt op den grond, alwaar het in eene holte
gedurende den winter verblijft en in Junij pop wordt, uit
welke de kever in Augustus ten voorfchijn komt.
Eigenfchappen. Loopt bij uitftek fnel.
1 7 . ,C. ScROPHüLARiAE. Einn. Spec. 6 1 , p. 1767.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars a , p. 434, N° . 167. Het
Snuitkevertje van het Helmkruid. L a Charanson a lo-
zange de la Ccrofulaire. D e r B r a u n w u r z r u s f e l -
k a f e r .
Ouvier, Ent. Tom. V , No. 833, p. 106,-pl« 23, f. 314. Cur*
cuLio, cionüs fcrophulariae.
Kenteeken. De fnuit zwart, gebogen; de fprieten geleed;
het borstftuk fraaller, dan de dekfchilden; het eer-
Ite zwart, doch met geelachtig witte haartjes overtogen;
de