
Kenteeken. Geheel zwart, glanzig, de aars pikzwart,
de pooten o f zoogenaamde fchenkels aschgraauwachtig
van kleur. Zij is de klemde onzer inlandfche mieren.
Woonplaats. Onder den grond, alwaar zij, gelijk de
voorgaande, haar nest bouwen.
E-igenfchappon. Ook deze laten het vermogen van
haren angel gevoelen, doch zonder aanmerkelijk te hinderen,
4 * T , CCESPITUM. Linn. Spec. r i , p . 2800, Fabric,
E n t. Syst. I I , p. 358, N». 35, De Zoden- o f Veen-
mier. D ie Rafen. Die Schwa rmame i f e ,
Sulzer, Gesch. d. Ins. tab, 27, f. 20—-22. De geer, tns^
T. II, p. 334, No. 7, tab. 43, fig. 2i en 22.
Kenteeken. Btumachtig rood, de kop breeder dan
het borstftuk en zoo groot als het geheel achterlijf, op
het borstfehildje twee bultjes aan het deeltje tusfchen
de borst en het achterlijf twee knobbeltjes in plaats van
één fchubbetje.
Woonplaats. Deels op bladeren, (lammen en takken
der boomen, deels onder den grond, in welke zij haar
nesten bouwen.
Voedfel. Vooral zoete deenvruchten, doode infecten
en ander aas, gelijk ook allerlei zoete uitwafeming der
boom- en andere plantgewasfen,
Voortteling. Over het geheel genomen, zeer veel
gelijkende naar die der hier boven door ons vermelde
eerde foort, fchoon al mede den natuurkenneren nog
in vele opzigten duister en zeer onvolledig bekend.
Eigenjchappen, Opmerkenswaardig is het , dat deze
gedurig heen en weder trekkende mieren van een en. dezeizelfde
gedalte, van gelijk maakfel en alle ongevleugelde
mannetjes z ijn , terwijl men binnen hare onderaardfche
woning fchoon zelden, ook anderen aantreft, die vier
vleugelen hebben en naar zwarte kleine wespen gelijken.
Deze grooter van gedalte dan de eerde, behooren tot
het vrouwelijk gedacht; ook zijn de mannetjes kenbaar
door hunne grootere oogen en het gemis van den angel;
onder de merkwaardige bijzonderheden, aan deze diertjes
eigen, behoort vooral ook, dat zij naar gelang der meerdere
o f mindere behoefte van warmte voor de maskers van
hun broeifel o f aandaande jongen dezelve meermalen on-
befchadigd in hunnen bek naar warmere, o f ook wel
naar meer koele plaatfen één voor één verdragen, welken
ijverigen arbeid zij voortzetten, tot de volkomene
verandering der maskers z e lv e , wanneer zij zich in een
zonderling zamenweeffel infpinnen.
En het zijn derhalve de zoo evengemelde maskers ,
die het zoo gezochte aas en voedfel van fommige kleine
vogelen , vooral der nachtegalen uitmaken, doch ten on-
rggte voor de eijeren zelve der mieren gehouden worden,
De nuttigheid dezer diertjes is grooter, dan algemeen
bekend is , daar zij niet alleen op vele fchadebjke infecten
azen, maar men aan hen dikwerf het behoud der
vruchten van menig eenen veel belovenden boom , aan
derzelver zonderling vermogen in het vermeesteren en
verteren van duizende rupfcn te danken heeft, terwijl
men dan, wanneer zij vooral voor de zoogenaamde fteen-
vruchtboomen fchadelijk zijn, o f dreigen te worden, een
meest voldoend behoedmiddel meent te kunnen aanwenden,
door het bewinden van den beleedigden boomflam
C e s me4