
S chSffer. Icon Infector, tab. 136, f. 4 et 5. A cridium
quartum.
Kenteeken. De fprieten aan het einde met een langwerpig
rond puntig , zwart knopje, hetwelk aan den punt witachtig
i s ; de kop en het borstfhik graauw, aan beide zijden
met eene zwarte ftreep; de dekfchilden graauw, bij fom-
mige met eenen rooden gloed ; het lijf ros of bruin-
graauw, van onderen geelachtig groen; aan de zijden
eene zwarte vlek , en aan den Haart eene roode ftreep.
Lengte 9 lijnen.
Woonplaats. Zomers op drooge, zandige plaatfen en
op de weiden.
12. G. G rossus. Linn. Spec. 58 „ p. 2081. Fa-
bric. Ent. Syst. II, p. 6 1 , No. do. De bonte Sprinkhaan.
L c Criquet enfanglante. D ie d i c k l e i b i c ht e
G r y 11 e.
Panzer XI, tab. 7. Frisch, Inf. IX, Th. p. 5, tab. ï . f. 4,
Kenteeken. De fprieten groenachtig, naar het einde
bruin; de kop groenachtig geel; het borstftuk bruin,
wederzijds geel gezoomd, met eenen zeer ftompen hoek;
de dekfchilden vaal groen, aan de buitenzijden met gele
randen ; de vleugels gedéeltelijk geel, gedeeltelijk graauw-
achtig w i t ; de pooten groen; de dijen rood. Lengte
13— 14 lijnen.
Bij het wijfje is het lijf langer dan de vleugelen; bij
het mannetje heeft het tegendeel plaats. Na den dood
veranderen de kleuren menigmaal.
IVwnplaats. Zomers op zandige gronden, uitgedroogde
akkers, dorre heiden, en ook wel op weiden.
Eigenfchagpen. Levendig van aard; fpringen en vliegen
gen te gelijk, omtrent twee voeten boyen den grond;
vliegen niet ver ; de mannetjes maken, door het ftrijken
der achterpooten langs de bovenvleugelen, een zacht maar
aanhoudend geluid.
' CCXXII. DE LAN TA ARN D R AG ER .
(FU LG O R A .^
Gejlachts- Kenteeken. Het voorfte gedeelte van den
kop verlengd en h o l; aan de fprieten, die ondei de
oogen geplaatst zijn, twee leedjes, van welke het buiten-
fte kogelvormig en grooter is; de mond met eenen om-
gebogenen , van onderen langs het lijf loopende, vijfledi-
gen fnuit; fpringpooten.
\. F. E u r o p a e a . Linn. Spec. 9 , p. 2091. F a-
Bric, Ent. Syst. IV , p. 6 ? N<>, 19. De Europifche
Lantaarndrager. D e r k l e in e Eu r o p a i f c h e La-
tern ent rager.
Panzer XIX, tab. 16. Sulzer, Abgekurzte Gefch. der In f eet.
p. 86, tab. 9, f. 5, a.
Kenteeken. De kop als een kegel verlengd, van boven
en van onderen met verheven lijnen geteekend; de
vleugels groen, netvormig. verfchillen alleen in de groott
e ; het lijf bleekgroen; de pooten zeer lang; de fchenen
der achterfte gedoomd. Lengte 5 lijnen.
Woonplaats. Op het wollekruid.
Eigenfchappen. Zij fpringen we g, wanneer men hen
vatten wil. O f de verlenging van den kop in het donker
licht van zich geeft, fchijnt nog niet uitgemaakt.
CCXXIII. DE CICADE. (C IC A D A .}
Gejlachts-Kenteekcn. De fnuit omgebogen; de fprie-
L 4 ten