
Woonplaats. In Junij op wilgen , haagdoren en jonge
berken.
2. C . T r id e n t a t u s , Linn. Spec. 9 , p. 1701. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 5 5 , N ° . 14. De
drietandige Valkever. L a Melolonthe lisette. D e r
D r e y z a k k i g e F a l lk a f e r .
1
Olivier, Ent. Tom. VI. No. 96, fuite, p. 355, pi. 2, f. 16, a.
b. Clytra tridentata,
Kcntceken. De kop groenachtig blaauw en geftippeld;
de fprieten aan hun begin vaal bruin, naar het einde
zw ar t; het borstftuk van achteren uitgefneden, wordt
drietandig genaamd, omdat de beide hoeken als tanden
uïtfteken, doch de zoogenaamde derde tand, maakt het
zwarte rugfchildje ui t , hetwelk als van het borst ft uk af-
gefcheiden, geheel verkeerd voor een’ derden tand is aangezien
, en gelegenheid tot den bijnaam drietandige gegeven
heeft ; de dekfchilden rosachtig geel, geftippeld en
doorgaans met eene zwarte flip geteekend; het lijf van
onderen blaauwachtig groen. Lengte 3 breedte 2 lijnen ;
Somtijds komen er voor van 5 lijnen lang.
Woonplaats. In Junij aan de aren van de fpelt en
rogge, ook op den hazelaar ( Corylus avdiana L .)
fchaaps zuring ([Rumex acetosdla L . , ) doch is niet
zeer gemeen.
3. C . B i p u n c t a t u s , Linn. Spec. 23, p. 1703. Fa
b r ic . Ent. 1Syst. I , Pars 2 , p. 59. N° . 29. De twee.
ftippige Valkever. Le Gribouri rouge strid a points
noirs.
Óuvier, Ent. Tom. V I , No. 96, p. 799, pl. 1 , f. 11.
Ken-
Kenteeken. De kop zw art; de fprieten bruin aan het
begin, naar het einde gelijk ook het borstftuk en het rugfchildje
zwart; de dekfchilden rood, geftippeld en gc-
ftreept, met eene zwarte ftip aan de boven buitenhoeken,
en een zwart vlekje op het midden van ieder; het lijf
van onderen en de pooten zwart. Lengte 2— 3 , breedte
i§ a 2 lijnen.
Woonplaats. Op den hazelaar.
4. C. CoRDiGER, Linn. Spec. 25, p. 1704. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 5 9 , N ° . 32. De hartdra-
gende Valkever.
Olivier, Ent. Tom. VI. No. 96, p. 793, pl. 4, f. 57. Gribouri.
Kenteeken. De kop zwart, de fprieten aan hetgrond-
ftuk geelachtig, naar het einde zw a r t; het borstfluk
zwar t , fijn geftippeld, de zijden, en een dat ter halver
lengte van hetzelve loopt, en van achteren met een vlekje
van eene hartvormige gedaante, alle geel; het rugfchildje
zwart; de dekfchilden roodachtig , ieder met twee zwarte
vlekjes; het lijf van onderen zwart; de pooten roodachtig
, de fchenkels zwart. Lengte 3§— 4 , breedte 2— 2|
lijnen.
Woonplaats. Op den hazelaar, op de wilgen enz.
5. C . S e r ic e u s , Linn. Spec. 4 3 , p. 1706. F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 6 3 , N°. 56. De zijdachtige
Valkever. L e velours vert. D e r b l a u g r u n e F a l l k
a f e r .
Olivier, Ent. Tom. V I ., No. 96, p. 818, pl. 1 , f. 5 , a. b.
Kenteeken. De kop groen , geftippeld ; de fprieten
zw ar t, de eerfte geleding groen; het borstftuk en de
dekfchilden geftippeld, groen, de laatften hebben een
bul