
van voren groen glanzig; het borstftuk, het rugfchildje
en de dekfchilden bruin koperkleurig , de laatfte vau
achteren langs den rand zaagswijze getand, en op dezelve
3 goudkleurige ingedrukte ftippen; de pooten ros-
briiin. Lengte 5 lijnen.
Verfchilt in grootte, en getal van ftippen.
2. B. Rustica. Linn. Spec. 8, p. 1932. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p. 205 , N ° . 81. De Landelijke
Prachtkever. Le Richard dorê ä stries. D e r L ä n d l
i c h e P r a c h t k ä f e r .
Olivier, Ent. Tom. 11, No* 32, p. 67, pl. 3, f. 24. Panzer
V i l j tab. 19.
Kenteeken. De fprieten geelachtig, gebronsd, zaagvormig;
de kop en het borstftuk gehippeld, blaauwachtig en violet;
het borstfchildje rondachtig; de dekfchilden aan het einde
als afgeknot; geftreept groen en blaauwachtig gebronsd
; de fchenkels paars; de pooten groen. Lengte
6| lijn.
Verfchilt in grootte en kleuren.
Woonplaats. In Mei vindt men hem reeds in de bos-
fchen, inzonderheid op eikenboomen.
Eigenfchappen. Zeer vlug en vliegt zeer ligt, inzonderheid
bij zeer warm weder.
3. B. Salicis. Linn. Spec. 85, p. 1935. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p. 215, N ° . 125. De Wilgen
Prachtkever. L e Richard ruhis. D e r We i d e n
Pr a c ht k ä f e r .
O Li vier , Ent. Tom. 11, No. 32, p. 79, pl. 2, f. 13, a, b. Pan-
Kenteeken. De fprieten donkerblaauwachtig; de kop
en het borstftuk groen, of ook wel blaauwachtig; het
laatlle met twee donkerblaauwe vlekken; het ïugfchildje
driehoekig; de dekfchilden gehippeld, van voren groen
goudkleurig, van achteren roodkoperachtig; de pooten
groen. Lengte 3 lijnen.
Woonplaats. Op wilgen en rozen.
4. B. v ir id is . Linn. Spec. 25, rp* I937* F a b
r ic . Ent. Sipst. I , Pars 2. 213« N° 114* F)e groene
Prachtkever. L e Richard verd jzllongé. D e r
g r ü n e P r a c h t k ä f e r .
O l iv ie r , Ent. Tom. 11, No 32. P, 8 3 , pl- ” , f- W - a > b - P a n '
z e r . Vil. tab. i i .
Kenteeken. De fprieten zaagvormig, gebronsd; het
borstftuk zijdwaarts naar beneden gebogen, fijn geftip-
peld; het rugfchildje fcherp, driehoekig; de dekfchilden
fegrijnachtig, aan het achtereinde flaauwelijk zaagswijze
getand. De geheele kever is groen gebronsd, of wel
groen; fomtijds met een’ purperrooden glans. Lengte 3
tot 4| lijn.
Woonplaats. Op den hagedoren, op berken en ver-
fcheiden foorten van Ranuncules, ■
DE W A T E R K E V E R . ( H TDRO PHILUS.)
Geflachts-Kenteeken. De fprieten knodsachtig, het
knodsje doorboord; vier draadvormige voelertjes; de ach-
terpooten met kroeshaartjes bezet; tot zwemmen ge-
fchikt, en genoegzaam ongewapend.
i* H. P ic e u s . Linn. Spec. 1 , p . I 9 4 1 * F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars i , p . 182, N° . 1. De groote zwarte