
i . P. M o r t is a g a . Linn. Spec. 3 , p. <2001, Fab
r ic . E n i. Syst. I , pars 1 , p. 107, No. 3. Bears
m o r t is a g a . De (tinkende Schaduwkever. Le lene-
brion lisse è prolongement. D e r To d t e n p r o p h e t .
O l i v i e r , Ent. Tom. I l l , No. 60, p. 5, pi. ( , f. 2. C. Blaps
MORTISAGA, PANZER II , tab. 3.
Rente eken. De fprieten vaal zw ar t, de vier uiterfte
leedjes geelachtig bruin; het borstBuk platachtig, van
voren rond uitgefneden; het rugfchildje breeder dan lang;
de dekfchilden glad, zeer b o l, van achteren in eene
punt uitloopende; de pooten even gelijk de geheele kever
dof zwart. Lengte 9— 13 lijnen.
Woonplaats. In de huizen, in kelders , in keukens
, enz.
Eigenfchappen. Walgelijk van reuk, kruipt langzaam
en als bij Booten.
DE BLAARTREKKENDE K E V ER (*). (L T T T A .)
Gefachts-Kenteeken. De fprieten draadvormig; vier
voclertjes ongelijk van lengte , de achterfte geknodst; het
borstBuk bijna rond; de kop neergedrukt bultig; de
dekfchilden zacht en buigzaam.
i . L . V e s ic a t o r iu s . Linn. Spec. 1 , p . 2013.
F a b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 83, No. 1. Lytta.
De Spaanfchevlieg. L a Cantharide des boutiques. D e r
b l a f e n z i e h end e Ma ywu rmk a f e r .
Oèi-
Ik heb gemeend deze Nederlandfche benaming, in navolging
van DUMERiLS A n a lijt if c h e Z o o lo g ie , pag. 2154,mogen te over*
nemen; in de Franfcle uitgave noemt dip Schrijver dezelve v e s ic
a NS. :rr
■ OliVier, Ent. Toni. I, No. 46, p. 46, pl. 1 , f 1.
Kenteeken. De fprieten zwart; de kop breed; het
kleine borstBuk , dat fmaller i s , heeft van boven en aan
de zijden bultjes ; de oogen groot, langwerpig en zw ar t;
de dekfchilden, het lijf en de pooten goudgroen glanzende.
Woomplaats. In Junij en Julij op de esfehen, liguster,
vlier en fyringen.
Voortteling. Bij de paring zet het mannetje zich op den
rug van het wijfje, hetwelk hare eijeren als eenen groo-
ten klomp in den grond legt, uit welke, na verloop van
14 dagen de maskers voortkomen; verder is de wijze van
voortteling, zoo veel ik wete, niet bekend.
Eigenfchappen. Leven in menigte bij elkanderen,
zijn zeer gulzig , hebben eenen onaangenamen walgelijken
reuk , en vliegen langzaam. In de geneeskunst worden
zij als een blaartrekkend middel gebruikt.
CCXV. DE MEIKEVER. ^M E L O E .)
GeJIachts-Kenteeken. Snoervormige fprieten; het
borstBuk rondachtig; de dekfchilden zacht en buigzaam ;
de kop neêrwaar'rs gebogen en bultig.
1. M. Proscarabaeus. Linn. Spec. 1 , p. 2017.
Fabric. Ent. Syst. 1 , pars 2 , p. 517 3 No. 1. De
bastaard hleikever. Le 1?roscarabó. Scarabó onctueux.
D e r blaue Gr a s k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. III. No. 45, p. 5 > pl* 1 »^ a > c »
e. Panzer XI, tab. 12,
Kenteeken. De kop breeder dan het borst Buk, beide
fegrijnachtig; de dekfchilden korter dan het lijf , le
K 3 der