
Kenteeken. De fprieten zwart aan hun grond lu k ,
naar het einde bruinachtig en glad phêc- borstlhik hart-
vórmig, gegroefd; de dekfchilden glad, onder het vergrootglas
met Hippen - gef i reeptde voorpooten aan de-
binnenzijde met 2 fcherpe dorens-gewapend.- Lengte om-
tient ia— 14 lijnen. * -
Woonplaat,ü In dompige plaatfen eh veeltijds onder
fteenen.
9. C. Inquisitor. . Linn. Spec. 1 1 , p. 1965.
Fabric. Ent- Syst. I , Pars 1 , p. 149, N ° . 109. De
Rupfenjager. L e Buprcste quarré couleur de bronze
antique. t ) e r Ra u p en j a g e r .
. On vier, Ent. Tom. 11,1, No. 35 p. 40, pl. i , f. 3. Panzer
111, tab. 8.
Kenteeken. De fprieten en pooten zw a r t; de kop ,
het gerande borstfluk en de dekfchilden glanzend koper-
bruin, met; eenen donkergroenen weêrfchijn, en glanzend
groen gezoomd, de laatften met drie reijen kleine koperkleurige
ingedrukte Hippen. Lengte 7— 9 lijnen.
- Woonplaats. In de lente en in den zomer voornamelijk
op verborgene plaatfen en onder de aarde, onder het
mos, in holle boomen, en ook in de tuinen; in Junij
en Julij op de fleenvruchtenboomen, tot aan de toppen
der takken.
Eigenfchappen. Vervolgt de rupfen en derzelver maskers,
gelijk ook die van andere infecten, inzonderheid die
der kapellen.
10. C. Sc.ophanta. Lint}. S p e c .\ 2%\>. 1966. Fabric.
Ent. Syst, I , Pars 1 , p. 149 , N° . io8. De
fier-
Eerlijke- Loopkever, L e Buprcste quarré couleur d'or.
D e r Puppenrauber .
'Oliviek., -Ent., Tom. 111. Nó. 35, P* 42> Pi* 3 » f* Si- Panzer
111, tab. 7.
Kenieeken. De fprieten en de kop zw art; het borststuk
Violet blaauw, * goudgroen' 'gezoomd ; de dekfchilden
glanzig goudgroen, met vele ingedrukte koper- o f violet
kleurige Hippen; de pooteu zwart. Lengte 10 lijnen
tot i f duim.
Woonplaats. In Junij en Julij in de bosfchen en in
de tuinen op allerlei bloemen, in het voorjaar onder fteenen
op den grond.
. Eigenfchappen. Ruikt levende als juchtleder, is een
der fterkfte verflinders van infecten.
IT. C . RüPicoRNis.i Linn. Spec. 97a 'P* I97°*
F abric. Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 134» N ° . 42*
roodgehorende Loopkever. L e Bupreste mir velouté.
D e L a u f k ä f e r mi t b r a u n r o t h e f u h l h u r -
n e rn .
Ouvier, Ent. Tom. 111, No. 35» P- 5fi» P1- f» f- 9«* Ganzer
111, ta$. 1.
Kenteeken. De fprieten en pooten rood; het borst-
fchild haitvormig, fijn gegroefd, zwartachtig; de dekfchilden
bruin, met eenen koper- o f goudglanzigen weêrfchijn.
Lengte 5 lijnen.
Woonplaats. In boschachtige ftreken, onder fteenen en
het afgévallen loof; van Junij tot September op de met
garst bezaaide landen, en ook in het ftraatvuil.
E ig en fch a p p enDes avonds vliegt hjj op het licht
aan.
12. C.