
Woonplaats. In April en Mei op de beuken, gelijk
ook op velerlei veldbloemen.
Voortteling. De rups vindt men in September en Oc-
tober op de beukenboomen, wanneer zij zich ook in-
fpinnen, om in eene pop te veranderen, deze den winter
overblijvende, komt de kapel in April daaraanvolgende
er uit voort,
91. Ph. clorana. Linn. Speel 287 , p. 2499,
F abric. E n t. Syst. I I I , pars 2 , p, 244, N ° . 8, Py-
RAus. De groene Wilgenfpinner. D e r K l p r i f c h e
N a c h t f a l t e r ,
Sepp, IVè D ., *36 Verh., bl. 41* tab. 41, tab. 13, a—— e. Roé-
Sel, te D. ae Stuk, bl. 524, tab: 3.
Kenteeken. De kop w it; de fprieten draadvormig; de
borst en de voorvleugelen grasgroen, de laatfte aan den
voorrand wi t , en aan de zijden geel gezoomd; de achtervleugels
wit.
Woonplaats. Op de wilgen,
Voortteling. De rups spint zich in tusfehen bladen
aan de toppen van wilgetakjes, en verandert daar in tot
p o p , uk welke het kapelletje omtrent io maanden (volgens
r ö è s e l binnen 14 dagen, of 3 weken, doch waar-
fchijnlijk ten onregtej daarna voortkomt,
92. Ph. cynosbana. Linn. Spec. 368, p. 2514.
F abric. Ent. Syst. III. pars. a, p. 283, N°. 167. Py-
r a l is cijNOSBANA De rooze Mot. D ie Ro z e n mot te.
. I
De geer, /«ƒ., t , tab. 34, f. 4 et 5.
Kenteeken. Graauwachtige vleugels met witte lippen,
en eene zwarte (lip.
Woon*
Woonplaats. Op de knoppen der rozeboomen.
Eigenfchappen, De rups doorknaagt de knoppen der
rozeboomen.
93. Ph. pomana Linn. Spec. 40 1 , p, 2515. Fabric.
Ent. Syst. IIL pars 2, p, 279, N°. 155. Pyra-
lis pomana. De Appel- en Perenboomenkapel,
ItoESEL. I. D. 2e St. bl. 549. tab, 13, R.
Kenteeken. De kop klein, vooruitwekende; de fprieten
haarvormig; de voorvleugels donkerbruin, met fmalle
en breede (langs- en zaagswijze witte (Ireepjes doorweven
, aan den buitenrand eene roodbruine vlek, met als
goud blinkende (Ireepjes; de achtervleugels roodbruin
met goudglanzige lijnen, en eenen goudgeelen rand
verfierd.
Woonplaats. In Juiij op appel- en pereboomen»
Voortteling. Zij legt hare eijeren in Julij aan de nog
pas gezette appelen en peren; na acht dagen komt de
rups daaruit voort, boort zich door tot in het midden
der vrucht, om de aldaar zich bevindende pitten te verteren
; bij de rijpwording van het ooft verlaat zij hetzelve
, begeeft zich in eene reet aan den Wam van den
boom, omfpint zich aldaar met een wit taai weeffel, en
blijft in hetzelve den winter over tot in Junij van het
volgende jaar, wanneer zij eerst in eene pop verandert,
uit welke de kapel 3 weken daarna, in Julij, ten voor-
fchijn komt.
94. Ph. probo5CIdalis. Linn. Spec. 331. p. 2520,
Fabric Ent. Syst. IIL pars. 2, p. 221. N ° . 343.
In. Suppl. p. 465. Crambus pROBosciDEus. De
Snuitnachtkapel. D e r R u s f e l k a f e r ,