
Olivier5 Ent. Tom. III. No. 54, p. 7, pl. 1 , f. 13, a. Cistela’
murina.
Kenteekcn. De kop en het borstftuk dof zwart, het
eerfle lid der fprieten geelachtig, voorts zwart, de dek-
fchilden geelachtig bruin; het lijf zwart, de pooten roodachtig.
Lengte 4 , breedte i§ lijn.
Woonplaats. In holle eiken, en op verfcheiden planten.
1 1 . C . M in u t u s , Linn. Spec. 116, p. 1716. Fa7
b r ic . E n t, Syst. I , Pars 2 , p. 70 , N ° . 87. De kleine
Valkever. L e Gribouri fauve. D e r k le ine Fal l käfe
r.
Olivier, Ent, Tom. VI. No. 96, p. 838, pl. 7 , f. 121.
Kent zeken. De kop bleek geel; de fprieten zwart,
aan het begin geelachtig; het borstftuk rosachtig, de
dekfchilden geelachtig met flipjes, die in ftrepen zamen-
gevoegd zijn; het lijf van onderen bruinachtig zwart; de
pooten rosachtig geel. Lengte 1 , • breedte J van een lijn.
Woonplaats. Op verfcheiden waterplanten.7
12. C . Nymphea. Linn. Spec. 125, p. 1718.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 21 , N° . 39. G al-
leruca nymphea. De Valkever van de plompen bladen.
L a Galéruque aquatique. D e r S e e b lume n
F a l l k ä f e r.
Olivier, Ent. Tom. VI, No. 93, p. 643, pl. 3 , f. 51.
Kenteeken. De kop geelachtig, de fprieten bruin; het
borstftuk roodachtig geel met drie zwarte vlekken; het
rugfchildje zwart; de dekfchilden donkerbruin, met een’
gelen rand; het lijf van onderen zwartachtig, de laatfte
geleding geelachtig; de pooten donkerbruin. Lengte
omtrent 3 , breedte i | lijn.
Woon-
Woonplaats. In Junij en vervolgens op de witte en
gele plompen. (Nymphaea alba et lutea X .)
13. C . Capreae. Linn. Spec. 126, p. 1718. Fa-
BRie, Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 21 , N ° . 44. Gal-
leruca capreae. Bokjes Valkever. , L a Galeruque
griseite. D e r Wo l lw e id e n F a l lk a f e r .
Olivier, Ent. Tom. V I, No. 93, p. 638, pU 1 , f. 4, a , b.
Kenteeken. De kop zwart geftippeld, en een groefje
in de lengte ; de fprieten zw ar t, aan het begin roodacht
i g ; het borstftuk graauw geel, met eenige zwarte vlekken;
het rugfchildje zwartachtig; de dekfchilden grijsach
tig geel en geftippeld; het lijf van onderen zwart; de
pooten geelachtig rood. Lengte 2 § , breedte i§ lijn.
Woonplaats. Zoodra de bladeren aankomen, vindt
men hem (fomtijds reeds in het begin van April) op elzen
, op de ruige wilg (S a lix caprca X .) en verfchei-
dene flruikgewasfen.
14. C . Merdiger. Linn. Spec. 147 , p. 1720.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 2, p. 6 , N ° . 19. Crio
ceris merdigera. Het Lelie Valtorretje. Le Crioeère
rouge du Lys. D e r L i l i e n f a l l k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. VI. No. 94, p. 732, pl. 1 , f. 8, a. b.
Kenteeken. De kop en fprieten glanzend zw ar t, het
borstftuk rood, langs de beide zijden ingedrukt; het rugfchildje
bruin.; de dekfchilden bleeker rood dan het borstftuk,
worden na den dood licht geel; het lijf van onderen
en de pooten zwart. Lengte 3§, breedte i | lijn.
Woonplaats. Reeds in April, en gedurende den go-
* F hee