
gebogen, het rugfehildje hartvormig; de dekfehilden
zwartachtig geftreept; het lijf rosgraauw, zeer kort behaard
; de voorpooten met 3 tanden, de 4 achterfle met
3 doornen. Bij het wijfje zijn de hoornen zeer kort,
vooraan fiechts als Hompjes.
Woonplaats, Op de heide, onder koe- en fchapen-
drek, in welke hij tot zijn verblijf eene opening maakt.
Komt niet veel voor.
Voortteling. Maakt uit fchapenmest en aarde, bolletjes,
in welke zij hare eijeren legt, en graaft die diep in den
grond.
Eigenfchappen. In den grond maken zij gangen ter
diepte van twee voeten. Bij zacht weder ziet men hen
reeds in Februaiïj.
2. S. Cylindricus, Linn. Spec. 1 1 , p. 1532. Fa-
bric. Syst ent. No. 33 p. 12. De Rolronde Tor. Sca-
rabé Cylindrique.
O Li vier j Ent. T. i , No. 3, p. 47, pl. 9, f. 80, a. b. c.
Kenteeken. De kop met een achterwaarts gebogen
hoorn gewapend; het borstfluk glanzig gehippeld, het
rugfehildje klein, van achteren ■ afgerond, de dekfehilden
grof geflipt en ruwachtig; het lijf zwart, rolrondachtig
; van onderen donkerbruin ; de pooten zwart, de
voorlle aan de buitenzijde getand, de overige met 2 rijen
tanden aan dezelfde zijden.
Woonplaats. Op vermolfemde boomen.
Voortteling. ?
Eigenfchappen. P
4. S. L u n a r is , Linn. Spec. 10, p. 1535. F a b r ic . Ent.
Syst. 1. pars. 1 , p. 46. No. 150. De Kromme Hoorn-
to r , De Maan- o f Cirkelvormige Kever. Scarabé Lunaire.
D e r M o n d k a fe r .
Olivier, Ent. T. 1 , No. 3 , p. 114, pl. 5, f. 36, a , mast b.
fem. R oesel, Natuurlijke Historie der Infecten, u D , p. 25,
tab. B. f. 2.
Kenteeken. De kop plat, breed, met een’ hoorn
voorzien, het borstfluk b o l, van voren met vier punten
uitgefneden, aan de halszijde gezoomd; het driekantige
rugfehildje is verborgen onder het borstfehild in het midden
der vlakte van de dekfehilden, welke gegroefd
zijn; hij is blinkend donderbruin van kleur.
Woonplaats. In de weiden onder de koemist.
Voortteling. Maakt pillen van koemist, in welke zij
een ei legt, en onder den grond tusfehen de graswortelen
graaft.
Eigenfchappen. Des nachts is hij levendiger dan bij
dag, vliegende maakt hij een brommend geluid, kruipt
langzaam met een’ nedergebogen k o p ; wanneer men hem
aanraakt, trekt hij zijne pooten te zamen, en legt die
over den kop en het lijf zoo digt over elkanderen, dat
zij naauwelijks zigtbaar zijn.
4. S. L em ur , Linn. 133, p. 1535. F a b r ic . Ent.
Syst. i , pars. i , p. 48 , No, 158. L e Scarabi
Lcmur.
Olivier, Ent. T. i , No. 3, p, 129, pl. 21, f. 191, a, b. Pander,
Faundt No. x, tab. 47.
Ken