
borst en het lijf lichtgraauw, het eerfte met 5 zwarte,
het laatfte met 3 te zamen vereenigde driekantige als ver-
fchotene vlekjes; de vleugels doorfchijnend, de pooten
zwart. . Lengte 2§ lijn.
Woonplaats. Op de bladeren van boomen en planten
houdt zij zich zeer ffil bij vochtig weder, ook vindt
men ze veel verward in de fpinnewebben.
Eigenfchappen. Wanneer zij bij zwermen heen en
weder zweven, houdt men dit voor een teeken van op
handen zijnde regen.
16. M. cellaris. Linn. Spec. 87 , p. 2848. Fa-
bric Ent. Syst. I V , p. 332, N% 85. De KelderVlieg.
L a Mouche du vinaigre.
Reaumur, Ins. V. p. 61, tab. 8, f. 7, 11, t2.
Kenteeken. Borftelige fprieten, roestkleurige oogen ;
de borst en het lijf geelachtig bruinen eenigzins behaard;
van onderen lichter van kleur.
Woonplaats. In de kelders op alle zoete Boffen, die
beginnen te verzuren.
Voedfel. Blijkt uit haar verblijf.
Voortteling. Zij leggen hare eijeren op de evengemel-
de doffen.
Eigenfchappen. Zij loopt langzaam, fomtijds fpringt zij.
17. M. meteorica. Linn. Spec. 88 , p. 2848.
Fabric. Ent. Syst. I V , p. 333, N<\ 85. De On-
weêrsvlieg.
De geer, Ins. VI. p. 85, No. 14, tab, 5 , f. x.?
Kenteeken. De fprieten borffelig, de oogen bruin,
het
het lijf graauwachtig, de vleugels aan het gewricht eeni-
germaten geel. Lang lijn.
Woonplaats. Des zomers bij heet regenachtig weder
vliegen zij bij groote zwermen rondom den kop, vooral
digt bij den neus en mond der paarden en runderen, aan
welken zij zeer hinderlijk zijn.
18. M. putris. Linn. Spep. 89, p. 2849. Fabric.
Ent. Syst. IV , p, 334? N->. 9a* De Rotvlieg,
G oedaart, I , p. 133, tab. 73.
Kenteeken. Zwart; de fprieten borftelachtig, de oogen
roestkleurig ; de vleugels wit met eene zwarte ribbe.
Woonplaats. Op de kaas, vet en de mesthoopen.
Voortteling. Hare eijeren legt zij op de kaas, de
daaruit voortkomende maden in poppen veranderd zijnde
, komt er de vlieg na omtrent 24 weken uit voort.
19. M. cupraria. Linn. Spec. 92 , p. 2849. Fabric.
Ent. Syst. IV , p. 335. N°. 96. De Koper-
vlieg. L a Mouche dorée d tache brune sur les ailes.
R eaumur, Ins. I V , p. 349, tab. 22, f. 7 , 8. Schaeffer, Icon.
tab. 209, f. 32. ?
Kenteeken. De kop rondachtig, de oogen kastanjebruin;
het borstftuk goudglanzig groen, het lijf koperkleurig
gemengd met violet en groen, de pooten bleekgeelachtig.
Lengte 4 lijnen.
Woonplaats. Op het veld, in de tuinen en in de
huizen.
20. M. flAveola. Fabric. Ent. Syst. I V , p. 343.
N°, 130. De lichtgeelachtige Vlieg.
Ken■