
eene als afgewischte gele kleur gezoomd, behalve der-
zelver middelfte gedeelten, welke roestkleurig rood zijn ;
de dekfchilden zijn glad, met 3 geftreepte’ lijnen, tus-
fchen ieder van welken nog eene enkele, zeer fijn ge-
ftreepte lijn gevonden wordt; de pooten zijn geel, alle
zonder plaatjes o f zoogenaamde kniefchijvén. Lengte ï
duim 3 lijnen. #
Het wijfje komt, in alles, met het mannetje overeen.
Woonplaats. In diepe, ftaande wateren, in de lente
en in den zomer.
3. D. P unctulatus. Linn. Spec. 2 , p. 1945.' Fa-
b :u c . Ent. Syst. L, Pars 1 , p. 188, N ° . 4. De
gedipte duikende Waterkever.
Roesee, U. D..I St., bl. 153, tab. ij.
Kentecken. De gedaante en grpote heeft met den D.
marginALis veel overeenkomst, alleenlijk is de kop kleiner
en het lijf naar achteren fpitfer toeloopende; ook de
Hippen op de dekfchilden zijn verfchillende, daar zij bij
dezen in drie rijen over derzelrer lengte verdeeld zijn;
het borstftuk is alleen zijdwaarts geel gezoomd; de
dekfchilden en het lijf donkergroen, het laatfte van onderen,
en voorts ook de iprieten en pooten okergeel.
Woonplaats. Gedurende den zomer in floten, vlieten
en 'vloeijende wateren; in vijvers en moerasfen flechts
zeldzaam.
Voortteling. Als de even voorgaande.
4. D. C in e r e u s . Linn. Spec. 11 , p. 1946. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 190, N ° . 15. De
graauwachtige duikende Waterkever. D e r A s c h g ra it e
T a u c h k a f er.
QUViER, Ent. Tom. 111, Nó, 40, p. 17, pU 4 » f* 32» s » b » fem.
Panzer IV , tab. i i , fem.
Kenteekén. . De fprieten geelachtig; de kop zwart ,
van voren geel; het borstftuk zwart, met eene gele bree-
de dwarsftreep; de dekfchilden donker bruin, met zeer
fijne, gele ftipjes, en een* geelachtigen rand; de pooten
gêel,. zwart behaard. Lengte 5 lijnen.
:Woonplaats. In ftaande wateren; niet zeer gemeen.
5. D. Sulcatus. Linn. Spec. 13 , p. 1947- Fabric.
E n t .' Syst. I , Pars 1. p. 189. N° 8. De geribde'
duikende Waterkever. Le Ditique cl Corcelet & bandes.
D e r g e f u r c h t e T a u c h k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. 111, No. 40, p. 16, pL 4 , $ 3£* a- b- M- r
et. F. panzer IV. tab. 9. et. 10. M. et. F. roesel. 11. D. 1.
flt. tab. 111. f. 6. 7. 8.
Kenteeken. De fprieten bruinachtig, de kop van voren
geelachtig, van achteren zwart, het borstftuk en de
gladde dekfchilden, brumachtig zwartgraauw, geel gezoomd;
het eerfte met eene geele ftreep overdwars; de.
pooten bruin, de voorfte met plaatjes. Lengte 7 lijnen.
Jjij het wijfje zijn de dekichilden overlangs, met v ijf
groefjes ert fijne haartjes bezet. . -
' Woonplaats. Van de lente tot d«*n herfst in ftaandewateren
en moerasfen.
Voortteling.’ De paring gefchiedt in het warmfte van
den zomer. Uit de eijeren komen de maskers in 14 dagen
voort; volwasfen, kruipen zij aan land, om in den?
grond te verpoppen; nadat dit gefchiedt is komt de kever
na verloop van 3 weken te yoorlchijn. . ^
6. D. ERYTHROCEPHALUS, Linn. Spec. T4*;
, I 3 P* 1947.