
fprieten, iets langer dan de kop, beftaan uit elf half ron»
de leedjes, kraalswijze als door een zeer fijn draadje aan
elkander gehecht. Lang Hechts | en breed f lijn.
Woonplaats, Menigvuldig in de nabijheid der mesten
vuilnishoopen, en op de muren en befchotten der fe-
kreten, ■
Voortteling, Na eene lange paring leggen zij hunne
eijeren in den grond op vochtige plaatfen, gelijk ook onder
den mest van de paarden en koeijen
14, T , PALUSTRis, Linn. Spec, 54, p, 2826, N ° , 54,
F a b r ic . Ent, Syst. I V , p. 251, N°, 88, De Moeraslangpoot,
D ie S um p f f c h n a c k e ,
Kenteeken, De kop donker, het ovale lijf bleek er
zw ar t; de buik rosachtig; niet grooter dan de vloo,
Woonpl. en Voedfel, Dit kleine infect houdt zich
des zomers bij groote menigte op in de nabijheid van
moerasfen en andere ftilftaande wateren, en fchijnt voor-,
al uit de bloemen der gele waterlisch ('Iridis pfeudo^acori)
zijn voedfel te trekken.
Eigenfchappen. Zij vliegen des zomers bij heete dagen
in ontelbare menigte, bijna als het haft, over de oppervlakte
van ftilftaande wateren, en dienen waarfchijnlijk,
zoowel aan visfchen als vogelen, tot aas,
CCLIII, DE V L IE G (M U S C A f
Geflachts-Kenteeken, De mond met een’ vleezigen
vooruitftekenden buigzamen fnuit, twee even lange zij,
Jippen, de zuiger behaard, zonder voelertjes,
ï , M. Cham^ eqn. Linn, Spec, 3 , p. 2833. F4-
W i
BRic . Ent. Syst. I V , p. aö3 , N°. 3- ( Stratiomys
Chamaleon). De Kameleonvlieg. La Mouche année.
(Stratiomys') v a n geoffroy. D ie C h ama l e o n s f l i e g e .
SWAMMERDAM, B i b l . N . ta b . f . 2 . R öESÉ L, I h S . T . 2 ,
ta b . 5 . P a n z e r , XX, ta b . 24. F R I S CH , Ius. V . ta b . 10.
Kenteeken. Knodfige, doch draadvormig uitloopende
fprieten, de oogen bruin, met eene donkere dwarsftreep;
het fchildje tweetandig, geel; de borst bruin aschgraauw,
ruig, met eene gele ftip ; het achterlijf zw a r t, de zijden
geel geftreept; de vleugels als getand; de pooten zwart;
de fchenkels geel, iets grooter dan de gewone huisvlleg.
Meestal lang 6 , breed 7 lijnen.
Woonplaats. Veel in flooten, vijvers , meren, en
dergelijken.
Voedfel. Waterinfecten.
Voortteling. Zij komt voort uit een’ tamelijk langen,
doch fmallen, eenigzins platten en in dikte afnemenden
worm; als pdp wordt dezelve hard, onbuigzaam en be-
wegeloos , en wordt gezegd gewoonlijk Hechts 11 a n
dagen in dien ftaat te blijven.
Eigenfchappen. Het is de verbazend zonderlinge ge-
daanteverwisfeling ook van deze infectenfoort, welke aan
den beroemden swammÊrdam de gelegenheid tot het doen
van zoo vele belangrijke waarnemingen , zoo wegens des-
zelfs taaiheid van leven (in den ftaat van worm), als
wegens de zonderlinge verandering der kleur van fommige
deelen (in dien van pop) enz., gegeven heeft.
2. M. MiCROLEON. Linn. Spec. 4 , P* 2^34* ^ab
r ic . Ent. Syst. IV , p. 265, N°. 9. (Stratiomys
D d 4 M i'